SlideShare a Scribd company logo
1 of 19
Download to read offline
De anatomische les van Christiaen Coeuershof
of
Op zoek naar een notoir misdadiger
MEJ. VAN EEGHEN.
In de bundel opstellen, die in 1970 werd aangeboden aan
professor H. van de Waal te Leiden, publiceerde Dr. Schouten
een interessant artikel, getiteld onbekende Anatomische Les
van Dr. Nicolaas Tulp door Christiaen Coevershoff” waarin
hij betoogt dat de bovengenoemde Anatomische Les, die enige
jaren geleden voor de chirurgijnskamer in Gouda werd aangekocht,
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een tweede Anato-
mische Les van Dr. Tulp weergeeft en wel uit het jaar 1640.
Het allereerste wat mij trof was de kraag van de professor.
Tulp had zich in 1632 door Rembrandt laten portretteren met een
modern klein kraagje. Ook op andere authentieke portretten, zoals
van uit 1634, ziet men hem daarmee. Het is moeilijk
te zeggen, wat iemand met zijn ouderwetse kragen deed, wanneer
hij tot een nieuwe mode overging. Gaf men die allemaal weg en
droeg men uitsluitend wat de nieuwe mode voorschreef? Ik zou
dat niet durven zeggen, maar wel dat het mij uiterst bevreemdend
voorkwam, dat Tulp zich acht jaar na de eerste Anatomische Les,
waar hij als modern man afgebeeld stond, zou laten vereeuwigen
met een toen flink ouderwetse grote kraag.
Nu vertelt de heer Schouten en hij illustreert zijn verhaal met
een foto, dat het jaartal op het schilderij niet meer helemaal te
lezen is. Men ziet alleen nog de cijfers 16.0. Op grond van de
heeft hij echter als derde cijfer een 4 ingevuld. Ik ben
het met hem eens, echter met dien verstande dat 1630 ook niet
geheel uitgesloten is. In 1640 zouden de geportretteerden in door-
snee wat ouderwets gekleed zijn geweest, in 1630 in doorsnee vrij
gewoon. De fraaie kanten kraag van een der geportretteerden, die
naar de mening van de heer Schouten de doorslag moet geven,
kwam blijkens de publicatie van mevrouw Der Kinderen-Besier al
in 1630 voor Het leek mij daarom goed eerst eens in 1630 in
Amsterdam, waar men over het algemeen eerder modern gekleed
ging, te zoeken.
Ik nam de gildearchieven nog weer eens door. De aantekeningen
Opstellen voor H. van de Amsterdam-Leiden 1970, p.
J. H. der Kinderen-Besier, der mode, Amsterdam 1950,
p. 93 (figuur van P. 1630).
181
over de ‘oudste openbare anatomische lessen dateren van later
tijd. Tussen 1640 en 1647 heeft iemand in het zogenaamde
de herinneringen aan vroegere anatomische lessen
opgetekend. Daarna hield men dit bij; maar volstrekt niet elke
maal geschiedde dit
Tulp werd enige maanden na de dood van zijn voorganger
Fonteyn op 24 november 1628 tot praelector anatomiae benoemd
en bij de bovengenoemde herinneringen aan vroegere lessen werd
opgetekend, dat hij op 31 januari 1631 zijn eerste openbare
ontleding deed
Het lijkt een lange tijd, ruim twee jaar na zijn benoeming, maar
de justitieboeken van het rechterlijk archief, waar de vonnissen
opgetekend staan, bevestigen dit: eerder was er geen terechtgestelde
voor de ontleding beschikbaar geweest. Er waren namelijk twee
voorwaarden, die vervuld moesten worden voordat een lijk ter
beschikking werd gesteld. In de eerste plaats moest het weer koud
zijn en dat wilde dus zeggen dat het in feite alleen in de winter-
maanden kon gebeuren. In de tweede plaats moest de terecht-
gestelde een notoir misdadiger zijn, maar niet tè notoir, want dan
moest na de terechtstelling het lijk als voorbeeld aan de Volewijk
aan de overzijde van het IJ opgehangen worden
Uit de Justitieboeken kennen we de volgende vonnissen, Op
7 december 1628 werden twee Hamburgers veroordeeld, de eerste
tot de dood met het zwaard, de tweede tot de dood met het koord.
De eerste kwam niet in aanmerking, omdat hij geen mis-
dadiger was, de tweede niet omdat het lijk op de Volewijk moest
worden opgehangen. De volgende doodvonnissen dateren van
9 november 1630. De Gerrit Hendricxsz van de Oude
Wetering en de Hans Hinsch van Halle in Saksen werden
beiden met het zwaard geëxecuteerd. Op 25 januari 1631 waren
er weer twee vonnissen. De Cornelis Tonisz van
Amsterdam werd met het zwaard terecht gesteld en de
Janssen Haeckens van Nijmegen met het Er werd geen
bepaling gemaakt omtrent tentoonstelling van het lijk van de laatste
aan de Volewijk en zo het waarschijnlijk, dat de eerste
anatomische les van Tulp deze terechtsgestelde als subject had
Gildearchieven no. 294 (no. 229 bevat een copie tot 1645).
Merkwaardig is, dat het vermoedelijk fout is met de
opgaaf van de terechtgestelde en datum: laatsten Januari 1631
geboren tot Oostende Vlaanderen is door des hooge
recht openbaar met de koorde voort die
ontleet ofte Zoals nog zullen zien
vond toen de terechtstelling altijd op zaterdag en de eerste anatomische
les op zondag plaats. De datum kan hier niet kloppen en de naam
is niet te in de rechterlijke archieven. Wet is niet geheel
uitgesloten, dat een lijk door een ander ter beschikking werd
gesteld, zoals in 1667 door de admiraliteit, maar niet
daar na de terechtstelling van 25 januari 1631 wel een geschikt object
aanwezig was. Vergissingen bij deze optekeningen kwamen voor;
zo heette de terechtgestelde van 1633 met Jan, maar Adam
Vergelijk mijn artikel, Rembrandt en de (maandblad
Amstelodamum 1969, 1-11).
Vergelijk ook noot 4.
182
Bij een massaexecutie, die op een aantal vonnissen van 13 maart
1631 volgde, werden één man met het zwaard en zes met het koord
geëxecuteerd, maar vijf van hen moesten na de terechtstelling op
de Volewijk hangen. Slechts de 20-jarige Abraham de Witt uit
Leiden werd de aarde gegund. Er was toen echter net een openbare
anatomische les geweest en daarom kwam zijn lijk stellig niet in
aanmerking voor een tweede les. Het lijk van een terechtgestelde,
die bij vonnis van 6 november 1631 ter dood was veroordeeld,
werd naar de Volewijk verwezen.
Zo geschiedde de tweede anatomische les van Nicolaas Tulp
begin februari 1632 op de Leidse kokermaker ‘t Kint, die op
dinsdag 27 januari veroordeeld was tot de galg en op zaterdag
31 januari was terechtgesteld. Ik neem aan, dat de eerste les op
zondag, zoals toen gebruikelijk was, plaats vond. Hoeveel dagen
dit voortduurde, weet men niet. Stellig mogen we aannemen, dat
dit de anatomische les was die Rembrandt in 1632 in beeld bracht,
ook al vindt men hier niet de werkelijke gang van zaken bij zo
een openbare les weergegeven
Het jaar 1630 is dus althans wat Amsterdam betreft, voor het
schilderij van Coeuershof een onmogelijkheid: laten we nu het
jaar 1640 bekijken. In dat jaar werd, zoals de heer Schouten al
meedeelt, op 23 februari Mary Jans van die haar kind had
omgebracht, veroordeeld tot de dood en op 25 februari werd het
vonnis ten uitvoer gebracht. Op zondag 26 februari vond de eerste
van de zes lessen door Tulp plaats. Coeuershof bracht echter de
anatomie op een man in beeld. Daarom neemt de heer Schouten
aan, dat hij een openbare les van 1639 vereeuwigde en die pas
in 1640 voltooide. Het geeft daarover het volgende
bericht: de eerste op de kleyne
ofte sinte Maregrieten Kapel aan een engelsman die met de koorde
is gestraaft de plaats noch niet en was en
is op alles geen perfecte gehouden, als proefmeesteren
waren Jan Clasz Coolvelt, overluyden Cornelis
Kerckhem, Jan Venekool, Hartmansz Jacob
Dese bovenstaande is bij de stats secretaris opgenomen”.
In de eerste plaats leek het zaak de datum, die blijkens de opgaaf
van het gildebestuur tussen eind september van 1638 en van 1639
moest liggen, op te sporen. Dat lijkt eenvoudig, maar is het bij
onderzoek toch niet. Ik laat de terechtgestelden van die periode
volgen. Op 20 december 1638 werden de Engel Pietersz
van Antwerpen en de Anthoni van St. Amant
veroordeeld met het koord ter dood te worden gebracht. Op 24
december werden de vonnissen ten uitvoer gelegd. Op 23 juni 1639
werd Jan Claes Taemsz veroordeeld om met het zwaard ter dood
te worden gebracht, welk vonnis op zaterdag 25 juni werd uit-
gevoerd. Salomon Reynoutsz Kiep van Dantzig, die op 28 juli
1639 ter dood werd veroordeeld, was al voor de voltrekking van
het vonnis gestorven. Op 8 september volgde de veroordeling van de
A. Rembrandt, H. 1969, no. 403.
183
Adriaensz van Zuidscharwoude tot de dood met het
koord, welk vonnis op zaterdag 10 september werd uitgevoerd.
Op 5 oktober 1639 werd Jacobsz, een 22-jarige Amster-
dammer, geboren op het Kaatsbaanpad, ter dood veroordeeld. Op
6 oktober werd het vonnis met het zwaard voltrokken. Net als alle
andere veroordeelden van dat jaar werd hem de aarde gegund.
Phlips Jacobsz komt om drie redenen niet in aanmerking. In de
eerste plaats natuurlijk, omdat de executie buiten de ambtsperiode
van de genoemde overlieden van het gilde viel, in de tweede plaats
omdat hij gezien de executie met het zwaard wel geen notoir
misdadiger zal zijn geweest en in de derde plaats omdat hij een
geboren Amsterdammer was. De terechtgestelde van juni zal om
die tweede reden en ook wegens het seizoen niet in aanmerking
zijn gekomen Er blijven dus over de terechtgestelden van
december 1638 en september 1639. September behoorde evenmin
tot de maanden die gunstig de anatomie waren. Ik zou daarom
mijn keuze laten vallen op Engel Pietersz. Zijn voornaam kan
aanleiding zijn geweest, dat men later van een engelsman sprak.
De laatste ontleding het oude anatomisch theater in de Waag
had inderdaad plaats gehad op een echte engelsman, King
van die op zaterdag 17 januari 1637 terecht was gesteld.
Engel Pietersz was weliswaar op een vrijdag terechtgesteld, maar
dat zal verband hebben gehouden met het feit, dat het de 24ste
december was en de zaterdag dus de kerstdag. Of toen de ontleding
al begon of dat men tot de zondag wachtte, blijkt niet.
Een bevestiging hiervan vindt men in brieven uit die tijd
Bij de anatomische les van de winter 1638-1639 ontdekte Tulp
als eerste bij de mens bij een hond was dit reeds in 1622
geschied de vasa lactea of chylifera. Thomas toen
student in Leiden, schreef vandaar op 26 april 1639 naar Dene-
marken: autem mihi visum est, quod Amstelodami
ex Tulpio Anatomici insigni audivi, in sectione Cadaveris strangulati
publice hyeme praeterita quinto post die lacteas
Tulp was dus minstens vijf dagen met deze ontleding
bezig, misschien nog Het is te begrijpen, dat men later
1639 noteerde. Dat een schilder meer dan een jaar over zijn
anatomische les gedaan hebben, lijkt mij echter volkomen
onaannemelijk.
Het theater anatomicum, dat van 1619 tot 1637 behuisd
was op de Waag, de chirurgijns hun gildekamer hadden,
kon na het vertrek van de rederijkers naar de nieuwe schouwburg
weer ondergebracht worden in de oude Margrietenkapel boven
de Vleeshal. Daar zetelden ook de doctoren en de apothekers, die
ressorteerden onder het in 1636 opgerichte Collegium
Op 1 april 1634 werd de la Barre uit Kamerijk onthoofd en
zijn hoofd voor de anatomische les ter beschikking gesteld. Ook
geëxecuteerden met het zwaard konden dus wel in aanmerking
komen. Van groot was ook het feit, dat de terechtgestelde
van ver weg kwam en dus geen bezwaren konden maken.
E. H. M. Thijssen, 1881, 50.
184
De chirurgijns bleven met hun gildekamer op de Waag en daar
bleven ook de beroemde schilderijen hangen. Een beschrij-
ving van de situatie vindt men o.a. bij Domselaer in 1665, zowel
van de gildekamer op de Waag als van de De laatste
had een draaiende tafel met vijf of zes opgaande cirkels van
banken en was ,,voorts opgepronkt met veelderley geraamten van
menschen en beesten, evens een wel gestoffeerd kas instrumenten
tot dese ontledinge noodigh”
De heer Schouten meent, dat het schilderij van Coeuershof
vervaardigd moet zijn in verband met de inrichting van dit nieuwe
theater met annexe chirurgijnskamer. De chirurgijns, die stellig een
groot deel van de rekening van de schilder hadden moeten betalen,
zaten met hun schilderijen gedurende deze periode echter ver weg
van hun theater of snijburg.
Om nu nog eens op dat schilderij zelf terug te komen. Links
van de dokter ziet men daar de opvallende betrekkelijk jonge man
met fraaie kraag, draagband en wapen, in wie de heer Schouten
de hoofdofficier of schout van Amsterdam meent voor zich te
hebben. Mr. Jan ten Grotenhuys was in 1640 echter al 67 jaar oud!
Over de kraag van de professor of dokter zal ik verder zwijgen,
maar wel wil ik nog even het feit van de gelijkenis met Tulp
aanroeren. De heer Schouten zelf zegt, dat die niet groot is, maar
wijt dat aan de onbekwaamheid van Coeuershof. Ik zou de zaken
willen omdraaien: de faam van de Anatomische Les van Tulp
maakt, dat men onwillekeurig bij een soortgelijke figuur aan hem
denkt. Kijkt men goed dan is er eigenlijk in het geheel geen
gelijkenis
Tenslotte is het en dat is het allerbelangrijkste geheel
ondenkbaar, dat professor en gildebroeders in Amsterdam zich
door een obscuur schildertje, die maar tijdelijk in hun stad vertoefde,
lieten vereeuwigen op een schilderij, dat duidelijk door het beroem-
de schilderij van Rembrandt geïnspireerd was.
De heer Schouten baseerde zijn stelling, dat Tulp zich voor de
tweede maal had laten schilderen, grotendeels op het feit, dat de
handboeken meedelen dat Christiaen Coevershoff 1600 vermoe-
delijk te Amsterdam werd geboren en daar in 1640 nog woonde.
Tegenwoordig is dank zij alle indices eenvoudig en het
bleek al direct, dat er merkwaardigerwijze niet één schilder
Christiaen Coevershof heeft bestaan, maar dat er twee zijn geweest.
In de hoop, dat de schilder mij naar de plaats zou voeren, waar
deze anatomische les was vereeuwigd, ging ik op onderzoek uit
Het resultaat was helaas weinig bevredigend, maar ik zal toch de
gegevens, die ik bijeen bracht over de twee kunstenaars, al is dat
wel een erg groot woord voor hen, laten volgen.
T. van van Amsterdam, 1665, boek IV,
p. 197 en 201.
Bij dit onderzoek kreeg ik inlichtingen van de heren Dr. S. Hart,
S. A. C. Dudok van Heel, J. W. M. Klomp, H. Kruimel, Drs. H.
M. Mensonides en Dr. A. T. Schuitema
185
Christiaen Coeuershof (de Oude) 1596-1659
Voor de eerste maal horen we in Amsterdam van de familie
Coevershof, wanneer hier op 22 december 1617 de
Christiaen, van beroep schilder en wonende bij de Sleutelsbrug, in
ondertrouw gaat met de 22-jarige Janneke Seghers van Emden.
Over haar familie vertel ik later meer, hier eerst iets over zijn
familie.
De bruidegom werd geassisteerd door zijn ouders, mr. Jan
Christiaensz en Baefgen Jans. De vader was schoolmeester en
vermoedelijk uit Groningen afkomstig. Op 5 juni 1620 werd hij
door koop eigenaar van het huis Lands Welvaren in de Nieuwe
Leliestraat, waarvan het erf zich uitstrekte tot aan de erven van
de Egelantiersgracht. Het huis was vermoedelijk gebouwd door de
verkoper, de metselaar Willem Mr. Jan Christiaensz nam
op zich de melioratie,
daarvoor waren Mr. Jan
die op dit erf rustte, te voldoen. Borgen
Olofsz en zijn zoon Christiaen Coevershof.
Op 5 juni 1620 verklaarde Mr. Jan Christiaensz, dat hij de
verkoper schuldig was, maar reeds op 1 juli had hij die
som afbetaald.
Mr. Jan Olofsz was toen hij hier op 15 april 1600, 21 jaar oud,
ondertrouwde met Gryete Pyeters nog maar gewoon Jan Oloffzen
Luerinck en kleermaker. Blijkens de doopinschrijvingen van zijn
kinderen werd hij heel gauw daarna schoolmeester. Ik neem aan,
dat hij samen met Mr. Jan Christiaensz een school in Lands
Welvaren hield, met steun van hogerhand. Op 25 juni 1620 vlak
na de aankoop dus verklaarde althans Mr. Jan Christiaensz.
voor schepenen een som van en Mr. Jan Olofsz. een
som van schuldig te zijn aan Hubertus Cornelii, rector
van de Nieuwezijds School.
Op 14 april 1627 werd Baef Jans van uit de Nieuwe Leliestraat
begraven in de Nieuwe Kerk. Haar echtgenoot stierf blijkbaar
elders: zijn begraafinschrijving zocht ik althans tevergeefs. Op
19 januari 1630 werd het huis ‘t Lands Welvaren, nagelaten door
186
de schoolmeester Jan Christiaensz, bij executie verkocht.
was Clara Jans, weduwe van Albert Simonsz, maar de boven-
genoemde schuld was niet afgedaan en het huis werd benaderd
door de rector Hubertus en overgedaan aan de
werker Henrick
Mr. Jan Christiaensz, die een enkel maal nog Coevershof wordt
genoemd, had behalve zijn zoon Christiaen nog een zoon Jeeles,
die ook kunstenaar was geworden, net als zijn broer. Op 9 mei 1626
ondertrouwde hij als 21-jarige beeldsnijder met de Grietie
Bastiaens van de Bloemgracht. Meestal noemde hij zich Jeeles
Jansen, zoals bij de doop van de kinderen uit zijn huwelijk van
1629 tot 1637 blijkt. Toen hij op 14 april 1633 een getuigenis
aflegde voor notaris tekende hij echter als Jeeles
hof. Van de kinderen kon ik alleen de zoon Joannes, die op
7 december 1631 in de Nieuwe Kerk was gedoopt, verder ver-
volgen Toen hij op 30 oktober 1649 als Jan Jelisz, varensgezel
van Amsterdam, in ondertrouw ging met Jans, werd hij
geassisteerd door zijn moeder Grietie Bastiaens en woonde in de
Oude De bruid woonde in de Haarlemmerdwarsstraat.
Zij zouden het geslacht Koevershof niet voortzetten. Als kinderloos
weduwnaar, wonende in de Tweede Haarlemmerdwarsstraat
blijkbaar in het huis van zijn overleden vrouw ging hij op
13 augustus 1661 in ondertrouw met Aeghje Gerritsdr., weduwe
van Jan in de Haarlemmerstraat. Ook zij overleed en op
20 maart 1682 ging hij voor de derde maal in ondertrouw, nu als
vlotschuitvoerder, met Saertie Willems, weduwe van Abraham
in de Tuinstraat. Weer trok hij bij zijn vrouw
in en van dit adres werd hij op 4 juli 1702 in de Noorderkerk
begraven. Pas op 26 april 1707 gaf de weduwe voor de collaterale
successie de zwaar belaste helft van een huis in de
straat, die hij had nagelaten, aan. Plechtig werd hij toen Jan Jillisz
Coevershof genoemd. Zelfs had hij die naam ook weer in zijn
latere jaren gebruikt. Zo tekende hij als voogd over de kinderen
Klimmer, die geboren waren uit het huwelijk van Barbara Jans,
de dochter van zijn tweede vrouw, op 8 maart 1700 een akte voor
notaris Hoekebak als Jan Koevershof.
Ik ging op hem uitvoerig in, omdat ik hoopte via zijn vader of
hemzelf iets te ontdekken over zijn oom Christiaen, maar die hoop
bleek ijdel. Ik keer daarom terug tot de bruidegom van 1617,
de schilder Christiaen Coevershof. Hij ondertekende toen als
Christiaen Coefvershof.
Bij de huwelijkse voorwaarden, die op 22 december 1617 voor
notaris van Banchem werden opgemaakt, bracht hij en
zijn uitzet mee. De bruid, Janneke Seghers, kon daar veel meer
tegenover stellen, namelijk als moederlijk erfdeel en
nog eens afkomstig van haar grootmoeder. Haar familie
was dan ook, althans van huis uit, veel welgestelder dan zijn familie.
De vader, Bartholomeus Seghers, was vermoedelijk als weduwnaar
van Emden naar Amsterdam gekomen. Hier woonde zijn broer
Seghers toen al vele jaren. Van deze weten wij, dat hij
187
in 1568 of 1569 in Antwerpen was geboren als zoon van
Bartholomeus Seghers en van Janneke Cocqueel of Quoqueaux.
In 1594 was hij hier getrouwd met Janneke de la Court, dochter
van Christiaen de la Court en van Maria de en als kinder-
loos weduwnaar was hij in 1596 hertrouwd met Aertgen de Vriese
Willemsdr. Met haar en de kinderen, die uit hun huwelijk werden
geboren, bleef Seghers heel hokvast in Amsterdam wonen,
Zijn ouders waren vermoedelijk met de val van Antwerpen
uitgeweken en in Emden terecht gekomen, Daar waren hun zoon
Bartholomeus en hun dochter Margriet getrouwd, de laatste in
1588 met Nicolaas de Een zoon Frans woonde blijkens
akten voor Amsterdamse notarissen in Middelburg en had daar
vermoedelijk ook een heel nageslacht Net als haar broer
Bartholomeus kwam ook Margriet Seghers met haar man Nicolaas
de en drie kinderen naar Amsterdam. Blijkbaar waren hun
financiën niet al te best, want op 5 mei 1620 lieten zij hun huisraad
en meubelen taxeren en op 17 juni 1620 verklaarden zij bij
kennis het getaxeerde bedrag van als onderpand te stellen
voor de die ze schuldig waren aan hun kinderen
Nicolaas, Sara en Bartholomeus uit het testament van haar moeder,
Janneke Cockeaux van 12 juni 1610 voor notaris Valingio
te Emden. Ter gelegenheid van zijn huwelijk verklaarde
lomeus de op 11 januari 1624 echter voor notaris F.
Bruyningh in aanwezigheid van zijn ouders, zijn broer en zuster,
zijn ooms en Bartholomeus Seghers ook zijn afwezige
oom Frans werd genoemd geheel voldaan te zijn wegens het
erfdeel van zijn grootmoeder van
Oom Bartholomeus leefde toen dus nog en ook in 1630, toen zijn
gelijknamige zoon Bartholomeus Seghers de Jonge, geboren in
Emden en 26 jaar oud, op 12 oktober 1630 in ondertrouw ging
met Lysbeth Coenraetsdr. van Cocksy. De bruidegom was verver
en woonde op de Rozengracht, waarschijnlijk samen met zijn vader.
In 1646 werd hij eigenaar van twee huizen daar en vermoedelijk
bleef het gezin Seghers, dat zeer kinderrijk was, voorgoed in de
blauwververij en daar gevestigd. De heer des
werd althans op 22 augustus 1664 in de Kapel
begraven, zijn weduwe op 25 november 1679 in de Nieuwe Kerk,
Wapenheraut 1898 en 1899 geeft uitvoerige mededelingen over de
familie de en enkele over de familie Seghers.
Frans Seghers of Franchoys Segers woonde blijkens de indices op
de oudste Amsterdamse notariële protocollen in de jaren 1598 tot
1601 in ieder geval in Middelburg. Ik neem aan, dat een naamgenoot,
die in 1619 in woonde, niet identiek met hem was, maar
misschien wel verwant: op 25 november 1619 legden voor notaris
W. Bernt van 47, Willem van Bundel, 43,
Pieter 36, van Nieulandt, 33, en
Pret, 30 jaar, allen gerenommeerde schilders, een verklaring
ten verzoeke van Jacob van Nieulandt, als last hebbende van
Segers, wonende te Antwerpen, dat het schilderij
een crucifix van St. Andries bij Franchoys Segers voorn.
van Pieter de Wit is” bij hun beste weten een principaal
echt schilderij) van Michel is.
188
beiden komende van de Rozengracht. De vader Bartholomeus
Seghers had blijkbaar bij hen ingewoond en ik vermoed dat hij
identiek was met de Bartholomeus Seghers, die op 4 november
1638 in de Westerkerk werd begraven
Dat was de familie, waarin Christiaen Coevershof in 1617 was
getrouwd. Ondanks al die relaties van zijn vrouw bleef de schilder
echter vermoedelijk niet lang in Amsterdam wonen. Op 4 april 1619
werd een zoon Jan in de Oude Kerk gedoopt. Getuigen daarbij
waren de grootvader, naar wie het kind heette, Mr. Jan
tiaensz en de oudtante Margriet Seghers. Op 27 april 1619 maakten
de ouders van de kleine Jan hun testament voor notaris van
Banchem. Ze benoemden elkaar tot erfgenamen en bestemden
voor hun zoontje en andere kinderen, die ze nog zouden krijgen,
die nog onder de grootvader Bartholomeus Seghers
berustten, met de bepaling dat de langstlevende de kinderen van de
rente daarvan zou onderhouden. Tot zoverre was dus alles heel ge-
bruikelijk. Het doet echter wat wonderlijk aan om bij de geboorte
van een tweede kind, een dochter Anna, die vermoedelijk naar de
moeder van Janneke Seghers was genoemd, niet een van de vele
verwanten in Amsterdam als getuige bij de doop in de Nieuwe Kerk
op 31 januari 1621 te zien fungeren, maar een zekere Anthony
Misschien was hij echter een familielid van de overleden
grootmoeder en daarom, zoals toen gebruikelijk, dit peetschap
op zich Dat is het laatste wat we voorlopig van het gezin horen.
Pas wanneer de dochter Anna Christiaens op 26 maart 1644
in ondertrouw gaat met Haermen Hendricksz van Huls, geboortig
van Munster en als brandewijnbrander in de Zoutsteeg gevestigd,
horen we weer van Christiaen Coevershof. Hij woont niet in
Amsterdam en Anna legt daarom schriftelijk consent van haar
vader over. Veel opvoeding heeft deze kleindochter van een
schoolmeester niet gehad, want zelf kan zij niet schrijven en zij
ondertekent de ondertrouwakte met een kruisje. Zij woont in de
Keizersstraat. Op 17 april 1644 wordt het huwelijk in Sloterdijk
voltrokken.
Ik neem aan, dat de moeder toen al dood was, maar een
inschrijving vond ik niet in Amsterdam. Daar noch zij, noch
haar echtgenoot ooit in enige akte betreffende de de familieleden
Dit zou ook nog een jeugdige Bartholomeus Seghers uit een derde
generatie kunnen zijn. De gelijknamige neven van Bartholomeus de
Jonge kunnen het in ieder geval niet zijn geweest. Bartholomeus
Seghers trouwde in 1627 in Amsterdam Margrita Beth
Gillisdochter, maar was blijkens een akte van 25 september 1629
voor notaris Jacob zijn wilde haren toen nog niet kwijt (Van
Dillen no. en hertrouwde in 1647. Bartholomeus Seghers
te Middelburg, vermoedelijk een zoon van Frans, blijkens een
akte voor notaris Jansen Verbeeck te Amsterdam van 19 de-
cember 1645 in Middelburg failliet gegaan.
De enige Anthonis of Anthonius Pauli, die ik omstreeks deze
tijd in Amsterdam vond, de zoon van Harmensz; hij
maakte op 2 oktober 1607 (17 jaar oud) en 15 augustus 1609 testa-
menten voor notaris Jacob
189
wordt genoemd, moet men wel aannemen, dat zij kort na de
geboorte van Anna zich buiten Amsterdam hadden begeven.
Twee jaar later duikt de vader in ‘s-Gravenhage op, maar naar
ik veronderstel zal hij daar toen nog wel niet lang gevestigd zijn
geweest. De dan ruim 50 jaar oude Christiaen Coevershof gaat
op 10 november 1647 in ondertrouw met Catharina Hellemans,
de dochter van de Haagse goudsmid Cornelis Hellemans en
van Hij geeft echter niet zijn werkelijke naam op
en verzwijgt dat hij weduwnaar is: als Cornelis Jans van
Groningen, plaatsnijder en jongeman, wordt hij als bruidegom
ingetekend. Op 15 december 1647 wordt het huwelijk in de Her-
vormde Kerk in Scheveningen voltrokken.
Op 15 september 1648 wordt in de Kloosterkerk in ‘s-Gravenhage
een dochter Barbara gedoopt en nu heet de vader weer heel gewoon
Christiaen Coevershof. Moeilijkheden met zijn dochter Anna uit
het eerste huwelijk zullen Christiaen Coevershof er wel toe gebracht
hebben om niet op zijn officiële naam te trouwen. Daarmee vermeed
hij immers alle verantwoording van haar moederlijk erfdeel.
Hij is zich intussen een hele mijnheer gaan voelen of zelfs nog
meer. Wanneer hij op 23 juni 1655 voor notaris J. Molengraeff
te Amsterdam een verklaring komt afleggen, noemt hij zich
en geeft op omtrent 49 jaar oud te zijn, terwijl hij in
werkelijkheid ongeveer tien jaar ouder was. Zijn handtekening
heeft hij nu ook gewijzigd. In fors handschrift ondertekent hij de
akte als Christiaennus Coeuershof. De andere getuige is de Alk-
maarse schilder Pieter die opgeeft omtrent 44 jaar oud te
zijn; als landschap- en marineschilder heeft hij enige jaren in den
Haag gewerkt en vandaar kent hij zeker zijn collega. De inhoud
van de akte, die op zich zelf niet van veel belang is, zal ik in
het kort vertellen. Mr. Jacob Hoochkamer uit den Haag, op wiens
verzoek de getuigenis wordt afgelegd, heeft moeilijkheden met een
gewezen dienstmaagd, Jannetje, die een koffer met linnengoed van
hem heeft weggenomen. Daarover verklaren de twee schilders, dat
zij in Alkmaar in de herberg, genaamd Nieuwe Huys van
aan hadden gevraagd, waarom zij dat had
gedaan en dat zij daarop geantwoord had, dat ze haar meester
zou zeggen, waar de koffer was en ook waar het daaruit verkochte
goed was gebleven, mits hij haar betaalde wat haar nog toekwam
In den Haag speelt Christiaen Coeuershof in zijn laatste levens-
jaren nog een zekere rol. In 1656 behoort hij tot de 48 oprichters
van een schildersconfrerie.
Op 24 december 1657 maakt hij samen met zijn echtgenote een
testament voor notaris Willem Roomers aldaar. Beiden zetten
keurige handtekeningen: Christianus Coeuershof en Catharijna
Hellemans. Maar zij spreken van een armelijke boedel en aan Anna,
zijn voordochter uit zijn eerder huwelijk met Janneke Seghers, wijst
hij als legitieme portie toe.
N.A. 2440, folio 20’7.
190
Op 28 januari 1659 wordt hij nog in een akte genoemd, maar
in de loop van dat jaar moet hij gestorven zijn. Vermoedelijk was
hij toen weer op stap, want in Den Haag is geen
ving te vinden. Maar in augustus 1659 waren er in ieder geval
over de nalatenschap moeilijkheden. Op de 26e augustus 1659
legde ten verzoeke van de weduwe van Christiaen Coevershof,
in leven schilder, een zekere Spillemakers getuigenis af
voor notaris Willem van der Rijn in den Haag, dat zij op
augustus met de banketbakker Heyndrick Rijnlander ten huize
van Johannes in de Blomstraat in Amsterdam was geweest
en dat diens vrouw, genaamd Coevershof, haar een brief
van 600 gulden had laten zien en had gezegd, dat zij nog een
zekere brief van 10 à 12 honderd gulden verkocht had en het geld
daarvoor vóór haar vaders dood had ontvangen. Daaraan had ze
nog toegevoegd: de voors. brieven gekomen van mijn
moeder, want mijn vader noch mijn styffmoeder en niet
aankomen.”
Helaas kwam er in het gemeente-archief van den Haag niets
meer voor den dag betreffende de geschillen over de afwikkeling
van de nalatenschap tussen de weduwe en de voordochter. Op zich
zelf zouden de bijzonderheden niet zo interessant zijn, maar de
mogelijkheid bestaat, dat ze ons zouden terugvoeren naar het ver-
leden en de verblijfplaats van de schilder omstreeks 1640.
Voordat ik verder ga met de geschiedenis van Anna Coevershof.
wil ik nog enkele feiten over haar stiefmoeder en halfzuster ver-
tellen. De reeds genoemde Barbara Coevershof maakte, 12 jaar
oud, op 16 augustus 1661 een testament voor een Haagse notaris
en bepaalde daarin, dat bij vooroverlijden van haar moeder,
Catharina Hellemans, haar broer Johannes Coevershof haar univer-
sele erfgenaam zou zijn. Dit is de enige akte, die melding maakt
van deze broer, en wij weten verder niets van hem.
Catharina Hellemans woonde nog als weduwe van Christiaen
Coevershof in den Haag, toen zij op 8 september 1676 een
verklaring voor een notaris daar liet afleggen. Of zij identiek was
met Catharina Coevershof, wier overlijden op 10 oktober 1703 in
den Haag werd aangegeven, is niet zeker.
Barbara Coevershof verliet in ieder geval den Haag; over haar
191
eerste huwelijk is daar althans niets te vinden. In 1697 was zij
daar echter weer teruggekeerd. Als weduwe van Adryaen van
Ginckel ging zij op 22 maart in ondertrouw met een vrijgezel,
Hellendoorn.
Van haar halfzuster Anna Coevershof, die zich zelf blijkbaar
steeds Anna Christiaens noemde, is veel meer te vertellen. Over
haar eerste huwelijk met Haermen van Huls, dat in 1644 werd
gesloten, sprak ik reeds. Toen op 3 januari 1651 een zoon in de
Nieuwe Kerk werd gedoopt was de vader reeds overleden en het
kind werd naar hem Harmen genoemd. Doopgetuigen waren een
zekere Lysabeth de Vos en de oudoom Bartholomeus Seghers, de
verver van de Rozengracht.
Op 22 februari 1653 ging Christiaens weer in onder-
trouw, met Jan een geelgieter, die weduwnaar was van
Gijsbers. Bruidegom en bruid woonden beiden in het
steegje en het zou mij niet verwonderen, als zij toen al voor hem
en zijn kinderen de huishouding deed. Op 25 maart 1653 verwierf
Jan van Aken, geelgieter, het behuwd poorterschap, als
getrouwd zijnde met Christiaensdochter, weduwe van
Harmen Henricks in leven distelateur.
Uit het tweede huwelijk werden vier kinderen geboren en twee-
maal werd een meisje Janneke genoemd naar de moeder van de
vrouw. Zoals te verwachten was, werd haar vader niet vernoemd.
Het laatste kind, dat op 21 september 1660 in de Nieuwe Kerk werd
gedoopt, kreeg de voornaam Mathijs. Hij was een neef (de groot-
vaders waren zoons van de burgemeester Mathias Peltzer,
* 1508, zie Geschichte der Familien Peltzer von H. F.
Aachen 1901) van een deftige naamgenoot, Mathijs uit
Aken, die als 30-jarig aanzienlijk koopman in 1656 in Amsterdam
getrouwd was met Elisabeth Sweedenrijck en werd te Weiden bij
Aken 27 september 1626 gedoopt als zoon van de wijnkoper
Mathias Peltzer en Barbara Maccours uit Luik.
De doopinschrijving van Mathijs van 1660 is de laatste akte,
waarin Christiaens althans in levende wordt
genoemd, Op 2 augustus 1663 gaat Jan die dan weduwnaar
van Christiaens is, uit zijn huis in de Blomstraat op
nieuw in ondertrouw, met Dirckje Dircx op de Prinsengracht, de
weduwe van Bouwese Boogert.
Of de Christiaens, die op 31 oktober 1662, komende
van het einde van de Rozengracht op het Karthuizer Kerkhof werd
begraven, identiek is met de vrouw van Jan blijkt niet.
Het adres lijkt vreemd, waar het gezin voorheen en weer in 1663
in de Blomstraat was gevestigd, maar men verhuisde veel.
Over de verdere lotgevallen van het gezin wil ik slechts één
mededeling doen: beide kleinzonen van Christiaen Coeuershof
werden kunstenaar. van Hulst ging op 1 april 1678 in
ondertrouw met Elisabeth en was toen beeldhouwer van
beroep. Zijn halfbroer Mathijs ondertrouwde op 2 april 1696,
ook al als beeldhouwer met de die
geassisteerd werd door haar moei Lysbeth
192
Met deze twee beeldhouwers, die evenmin als hun oudoom de
beeldsnijder Jeeles Jansen Koevershof ooit enige naam maakten,
neem ik afscheid van deze tak van de familie.
Christiaen de Jonge ( 16004)
Op 1 september 1640 komen de 40-jarige Christiaen Coevershof,
geboortig van Appingedam en schilder van beroep, geassisteerd door
zijn moeder Urseltie en de Nantie Barens,
die mede geboortig is van Appingedam en wier vader daar woont,
naar het stadhuis te Amsterdam om te ondertrouwen. In tegen-
stelling tot de vele andere ondertrouwakten van die dag geeft deze
geen adres, noch van bruidegom, noch van bruid. Het ligt daarom
voor de hand, dat het gezelschap op een reisje was. Ze keerden
in ieder geval terug naar Appingedam, want daar werd het huwelijk
voltrokken,
Het lijkt aannemelijk, dat Urseltie een zuster was van de school-
meester Jan Christiaensz en dat zij en haar broer opgegroeid waren
op de Coevershof, die wel ergens in Groningen gelegen zal hebben.
Deze Christiaen Coevershof was niet alleen schilder, want op
27 januari 1642 werd hij ingeschreven als burger van Appingedam
en daarbij werden twee beroepen vermeld: kruidenier en schilder.
Niet zo heel lang daarna zal daar zijn vrouw gestorven zijn, want
op 29 oktober 1644 ondertrouwt hij als weduwnaar voor de tweede
maal te Amsterdam. Ditmaal ondertekent hij als Christiaen
Coevershof de Jonge stellig niet omdat zijn vader ook zo heette,
maar ter onderscheiding van zijn gelijknamige oudere neef Hij
193
had nu wel een Amsterdams adres, in de Nieuwestraat, gaf weer
op geboortig te zijn van Appingedam en van beroep schilder te zijn,
De bruid was de Annetie Jans van Keulen, die op het
Franse pad woonde en geassisteerd werd door haar moei Barbara
Lievens. Die moei was precies even oud als de bruidegom, zoals
blijkt uit haar ondertrouwakte van 1626. Zij was geboortig van
Groningen en in 1626 getrouwd met de schuitenvoerder Jan
uit de Lemmer. Het ligt voor de hand, dat de toen al
bruidegom zijn jonge bruid door deze Groningse relaties
had gevonden.
Op 4 maart 1646 werd in de Nieuwe Kerk een zoon Joannes
gedoopt. Dat de naam van de moeder tot Anna Gerrits is geworden,
is stellig te wijten aan een vergissing. Kort daarna moet het gezin
de stad hebben verlaten en zich hebben gevestigd in het dorp
Oostzaan. Over hun verblijf daar vond ik geen gegevens.
Wanneer en waar de vader stierf, blijkt niet. Zeker is slechts,
dat zijn weduwe naar Amsterdam terugkeerde. Zij stierf daar in
1672 en werd op 14 december op het Noorderkerkhof begraven
als Annetie Jans, vroedvrouw uit de Oude Nieuwstraat. Waar-
schijnlijk had zij in ook al dat beroep uitgeoefend.
Voor notaris werd op 13 december een inventaris
opgemaakt van het hoogst eenvoudige inboedeltje in de woning,
die voor per jaar van Jacobus Nachtglas werd gehuurd,
Daarbij waren nogal wat schilderijtjes, helaas steeds zonder nadere
aanduiding. Hoog getaxeerd werden zij niet, tien schilderijtjes
samen op 5.-, twee schilderijtjes met nog wat ander goed op
1 en op zolder twee schilderijtjes zonder lijst op 4.-.
De aangifte geschiedde door Grietje Christiaens, de oudste dochter
van de overledene, en Giertje Claes, weduwe van Aertsz
van Oostzanen.
Van de andere dochter vinden we in Amsterdam geen spoor,
maar Grietje Christiaens ging juist een jaar na de dood van haar
moeder, op 30 ‘december 1673, heel plechtig als Margrita Coevershof
in ondertrouw met de kleermaker Vos, wiens
eerste vrouw, Christina Rutgers, nog geen twee maanden eerder
was gestorven. Barbara Lievens was al op 25 december 1670 op
het Karthuizer Kerkhof begraven en het was vermoedelijk een
familielid van haar echtgenoot, Taecle die als oom de bruid
assisteerde. Zij woonde nog in de Oude Nieuwstraat en gaf op
27 jaar oud te zijn en geboortig van Oostzaan. Zij zette een nette
handtekening en had dus in tegenstelling tot haar nicht Anna een
behoorlijke opvoeding genoten.
Een reeks van kinderen werd uit het huwelijk geboren en in de
Lutherse kerk gedoopt. Hier was de moeder blijkbaar wel op haar
vader gesteld geweest, want tot driemaal toe werd er een zoon
Christiaen gedoopt. Op 10 januari 1691 werd als laatste een
dochtertje Christina in het doopboek van de Lutherse gemeente
ingeschreven en als ouders werden genoemd Hendrik en
Margrita Of wij met Hendrik Vos, die op 17 augus-
tus 1700 van de Lindengracht bij de Zaterdagse Brug werd
begraven op het Karthuizer Kerkhof, onze kleermaker voor ons
194
hebben, is niet zeker, Over de echtgenote is in ieder geval niets
meer te vinden.
Dit zijn de levensgeschiedenissen van Christiaen Coeuershof
(de Oude) en van Christiaen Coevershof de Jonge. Zij hebben
ons helaas niet veel nader gebracht tot de oplossing van het
probleem, waar het schilderij van 1640 ontstond. Eén feit is echter
wel vast komen te staan, namelijk dat Christiaen Coevershof de
Jonge zijn naam met een v schreef, de oudere neef daarentegen in
later jaren als Coeuershof. Er zijn twee schilderijen bekend, met
signatuur. Het ene is een kinderportret, dat in 1909 in het bezit
was van de Heer Tamson te Enkhuizen. De heer schreef
hierover in de Kunstkroniek van 1909 en geeft als signatuur en
datering: Couvershoff 1644” Het tweede schilderij is de
hier besproken Anatomische Les, die gesigneerd is Coeuershof
Over het eerste schilderij durf ik geen mening uit te spreken,
het tweede schilderij zou ik wegens het gebruik van de in plaats
van de v aan de oudste van de neven willen toeschrijven.
Wij zullen dus in de eerste plaats verder moeten zoeken naar
de verblijfplaats van deze Christiaen Coeuershof in 1640. Er is
een kans, dat de oplossing nog uit de notariële protocollen van
Amsterdam te voorschijn zal komen. Bij de dood van Bartholomeus
Seghers in 1638 zal toch vermoedelijk, hetzij zijn dochter Janneke
zelf, hetzij zijn schoonzoon Christiaen Coeuershof namens vrouw
of dochter Anna bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken
zijn geweest. Ik zocht weliswaar tevergeefs daarnaar, maar dat wil
volstrekt niet zeggen dat er inderdaad niets te vinden is.
Die oplossing kan alleen door een toeval komen en ik probeerde
het daarom langs een andere weg: in welke plaatsen werden open-
bare anatomische lessen gehouden ? Het antwoord op die vraag
was verrassend: het gebeurde vrijwel overal, waar men de kans
daartoe kreeg Allereerst was dat natuurlijk in de academiesteden.
Daar was echter zo’n groepsportret ondenkbaar: de chirurgijns
moesten immers meebetalen om in hun eigen gildekamer aan de
muur te prijken. In Leiden vonden bijvoorbeeld beroemde ontledin-
gen plaats. Daarvan werden wel tekeningen gemaakt, maar geen
schilderijen, want uiteraard was het chirurgijnsgilde daarbij niet
betrokken.
Voor zover men nu kan nagaan werden slechts in twee plaatsen
in ons land anatomische lessen door schilders vereeuwigd, namelijk
in Amsterdam, dat zoals ik uiteen zette niet in aanmerking komt,
en in Delft. Daar schilderde in 1617 de jonge Mierevelt de
Anatomische Les van Dr. Willem van der Meer. Deze was in
1640 nog in functie en het is uitgesloten, dat hij toen hoog-
bejaard door Coeuershof is geschilderd
In de Künatler-Lexicon van schreef A. Bredius het
artikel over Hij noemt o.a. dit artikel
waarin dit kinderportret, dat in 1909 werd geëxposeerd bij wordt
beschreven.
G. Wolf-Heidegger A. M. Die in
1967 en S. Heckscher, Rembrandt%
of Dr. Nicolaas Tulp, 1958. Behalve de vindt
men hier toeschouwers ook doctoren en schilders.
195
Zoekt men verder, dan blijkt echter haast elke stad in ons land
zulke lessen gekend te hebben. Thijssen noemt in zijn studie over
Tulp Rotterdam met het jaar 1636 en dan ook nog Arnhem,
Haarlem, Middelburg en Kampen. Ik kan daaraan nog toevoegen,
dat het ook in den Haag dat de Dortse anatomische
lessen van Johannes van Beverwijck, een jaargenoot van Tulp uit
Leiden, beroemd waren en dat in Gouda althans een verzoek
hiertoe werd gedaan, waarvan men het resultaat niet kent
Uiteraard gingen mijn gedachten ook naar Emden, maar bij het
ter perse gaan van dit artikel had ik daarover nog geen inlich-
tingen
Het zal moeilijk zijn om de dokter of professor, die op het
schilderij de anatomie verricht, thuis te brengen. Hetzelfde geldt
voor de merkwaardige hoogwaardigheidsbekleder met zijn wereldse
kleding, om niet te spreken van de andere Het
middelpunt van het stuk, het lijk van de ongetwijfeld terecht-
gestelde man, biedt daarentegen veel meer kansen.
Ik zette reeds uiteen, dat niet alle terechtgestelden daarvoor
konden dienen en dat het winter moest zijn. In Amsterdam, waar
de zaken zeker het gunstigste lagen, was het al moeilijk ieder jaar
een openbare ontleding plaats te doen vinden. Er waren jaren,
dat er geen gehouden kon worden. In andere plaatsen was dat
Thijssen, O.C. p. 25.
Dr. R. Krul, Haae docenten, en het Haaasche
(Weekblad van
schrift voor Geneeskunde 15-10-1887). On zich zelf is het niet waar-
dat hier al vertoefde, daar hij zich
1646 voor jongeman kon uitgeven, toch laat ik enige gegevens over
den Haag volgen. In 1584 was daar een Societeit opgericht, gevormd
uit afgevaardigden van de Hoge Raad, de Provinciale Raad, de Reken-
kamer en Magistraat ‘s-Gravenhage, verschillende zaken
regelde die alle inwoners van den aangingen. Cornelis
of Valcke (trouwt 30-12-1629 ten als rooms-katholiek met
de Quesnoy) werd op 15-3-1630 tot doctor van
de Societeit op een van 80 pond, welke functie hij tot
zijn overlijden in 1643 vervulde. Op 29-7-1637 kregen bovendien de
doctoren Aernoult de Reeck en Willem Liebergen samen een bedrag
van 100 pond jaarlijks om tweemaal per week te doen
publicae in Theatre alhyer tot van de
jeucht, tot de begevende”; als zodanig waren zij in
1640 nog in functie. Baljuw van den Haag van 1620-1667 Mr.
de Veer.
M. Balen, der Dordrecht, 1676. Uit de portretten
in de door en over Beverwijck gepubliceerde boeken blijkt met de
minste gelijkenis.
Dr. J. Schouten, De in het Catharina-Gasthuis te
Gouda, p. 24.
De gedachte aan Emden, de geboorteplaats van Janneke Seghers,
kwam mij op, omdat graaf Ulrich van Oost-Friesland, 35 jaar
oud in 1640 en met hem mogehjk een verklaring te vinden zou
zijn, voor de zo uit de toon vallende persoon links van de dokter
of professor. Ook andere plaatsen, die in verband met en
zijn eerste vrouw worden genoemd, zoals Alkmaar en Middelburg,
hadden anatomische lessen.
196
uiteraard veel vaker het geval. Ik neemt dan ook aan, dat wanneer
men in 1640 in een van de stedelijke archieven in de wintermaanden
een terechtstelling van een notoir misdadiger zou vinden, er een
goede kans zou zijn om op het spoor van de plaats van ontstaan
van het schilderij te komen.
De Anatomische Les van Christiaen Coeuershof is wel geen
bijzonder mooi schilderij, maar als enige Anatomische Les naast
die van Amsterdam en Delft toch zeker wel zo bijzonder, dat het
van groot belang zou zijn te weten, wie zich hier lieten vereeuwigen
en waar dat gebeurde. Misschien dat een van de
archivarissen in zijn rechterlijke archieven succes zal hebben met
een onderzoek
Het geslacht
door
IR. C. R.
Wapen: gevierendeeld: in zwart drie zilveren jachthoorns,
11 en 111 in zwart een zilveren zwaard met de punt naar boven,
vergezeld van drie zilveren klaverbladeren, IV in zwart twee
veren beurtelings gekanteelde dwarsbalken.
Dit wapen werd gevoerd door Leendert Leendertszn.
(III), in 1637 benoemd tot Raad van Schiedam (zie Wapenboek
betreffende de regering van Schiedam door Mr. W. van der Lely
in het gemeentearchief van Delft.
A. Lenaert Brielle)
De oudste naamdrager van het geslacht is Lenaert
Lenaertszoon stuurman, die gehuwd was met Jans
en te Zwartewaal op 22 april 1569 een dochter liet dopen.
Al deze gegevens zijn afkomstig uit het archief van de Raad van
Beroerte,
Brussel.
deel 124, aanwezig in het Algemeen Rijksarchief te
Zoals bekend stelde Koning Philips op voorstel van de Hertog
van Alva de Raad van Beroerte in, teneinde de veldwinnende
hervorming krachtiger te kunnen bestrijden. Daar de hervorming
op het eiland Voorne hand over hand toenam, werd aan meester
Jacob du Quesnoy, raad, en de Glarges, secretaris van den
Hove van Holland bij van 27 april 1569 opgedragen ter plaatse
een onderzoek in te stellen. Hun taak werd als volgt omschreven:
huyden zoe was bijdde Grave van Stadthouder
den Hove van Hollant gecommitteert commit-
teren mitsdesen meester Jacob du Quesnoy Raedt selven
Hove met hem nemende voor adjoinct de Glarges
198

More Related Content

More from Historische Vereniging Noordoost Friesland

More from Historische Vereniging Noordoost Friesland (20)

Vijf inscripties in Album Amicorum Michael Corvinus 1624
Vijf inscripties in Album Amicorum Michael Corvinus 1624Vijf inscripties in Album Amicorum Michael Corvinus 1624
Vijf inscripties in Album Amicorum Michael Corvinus 1624
 
Album amicorum Fredericus Kemener
Album amicorum Fredericus KemenerAlbum amicorum Fredericus Kemener
Album amicorum Fredericus Kemener
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
 
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste WereldoorlogVer van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
 
Friese oorijzers op de zeebodem
Friese oorijzers op de zeebodemFriese oorijzers op de zeebodem
Friese oorijzers op de zeebodem
 
Wapenboek Nederlandse studenten in Angers 1614-1617
Wapenboek Nederlandse studenten in Angers 1614-1617Wapenboek Nederlandse studenten in Angers 1614-1617
Wapenboek Nederlandse studenten in Angers 1614-1617
 
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 2
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 2Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 2
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 2
 
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
 
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familieWrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
 
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuwsDe Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
 
Extract verbaal landdrost Friesland op belastingen trekschepen
Extract verbaal landdrost Friesland op belastingen trekschepenExtract verbaal landdrost Friesland op belastingen trekschepen
Extract verbaal landdrost Friesland op belastingen trekschepen
 
Extract besluiten Bestuur Friesland over trekschepen
Extract besluiten Bestuur Friesland over trekschepenExtract besluiten Bestuur Friesland over trekschepen
Extract besluiten Bestuur Friesland over trekschepen
 

Schilder Christiaen Coevershoff in jaarboek CBG 1971

  • 1. De anatomische les van Christiaen Coeuershof of Op zoek naar een notoir misdadiger MEJ. VAN EEGHEN. In de bundel opstellen, die in 1970 werd aangeboden aan professor H. van de Waal te Leiden, publiceerde Dr. Schouten een interessant artikel, getiteld onbekende Anatomische Les van Dr. Nicolaas Tulp door Christiaen Coevershoff” waarin hij betoogt dat de bovengenoemde Anatomische Les, die enige jaren geleden voor de chirurgijnskamer in Gouda werd aangekocht, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een tweede Anato- mische Les van Dr. Tulp weergeeft en wel uit het jaar 1640. Het allereerste wat mij trof was de kraag van de professor. Tulp had zich in 1632 door Rembrandt laten portretteren met een modern klein kraagje. Ook op andere authentieke portretten, zoals van uit 1634, ziet men hem daarmee. Het is moeilijk te zeggen, wat iemand met zijn ouderwetse kragen deed, wanneer hij tot een nieuwe mode overging. Gaf men die allemaal weg en droeg men uitsluitend wat de nieuwe mode voorschreef? Ik zou dat niet durven zeggen, maar wel dat het mij uiterst bevreemdend voorkwam, dat Tulp zich acht jaar na de eerste Anatomische Les, waar hij als modern man afgebeeld stond, zou laten vereeuwigen met een toen flink ouderwetse grote kraag. Nu vertelt de heer Schouten en hij illustreert zijn verhaal met een foto, dat het jaartal op het schilderij niet meer helemaal te lezen is. Men ziet alleen nog de cijfers 16.0. Op grond van de heeft hij echter als derde cijfer een 4 ingevuld. Ik ben het met hem eens, echter met dien verstande dat 1630 ook niet geheel uitgesloten is. In 1640 zouden de geportretteerden in door- snee wat ouderwets gekleed zijn geweest, in 1630 in doorsnee vrij gewoon. De fraaie kanten kraag van een der geportretteerden, die naar de mening van de heer Schouten de doorslag moet geven, kwam blijkens de publicatie van mevrouw Der Kinderen-Besier al in 1630 voor Het leek mij daarom goed eerst eens in 1630 in Amsterdam, waar men over het algemeen eerder modern gekleed ging, te zoeken. Ik nam de gildearchieven nog weer eens door. De aantekeningen Opstellen voor H. van de Amsterdam-Leiden 1970, p. J. H. der Kinderen-Besier, der mode, Amsterdam 1950, p. 93 (figuur van P. 1630). 181
  • 2. over de ‘oudste openbare anatomische lessen dateren van later tijd. Tussen 1640 en 1647 heeft iemand in het zogenaamde de herinneringen aan vroegere anatomische lessen opgetekend. Daarna hield men dit bij; maar volstrekt niet elke maal geschiedde dit Tulp werd enige maanden na de dood van zijn voorganger Fonteyn op 24 november 1628 tot praelector anatomiae benoemd en bij de bovengenoemde herinneringen aan vroegere lessen werd opgetekend, dat hij op 31 januari 1631 zijn eerste openbare ontleding deed Het lijkt een lange tijd, ruim twee jaar na zijn benoeming, maar de justitieboeken van het rechterlijk archief, waar de vonnissen opgetekend staan, bevestigen dit: eerder was er geen terechtgestelde voor de ontleding beschikbaar geweest. Er waren namelijk twee voorwaarden, die vervuld moesten worden voordat een lijk ter beschikking werd gesteld. In de eerste plaats moest het weer koud zijn en dat wilde dus zeggen dat het in feite alleen in de winter- maanden kon gebeuren. In de tweede plaats moest de terecht- gestelde een notoir misdadiger zijn, maar niet tè notoir, want dan moest na de terechtstelling het lijk als voorbeeld aan de Volewijk aan de overzijde van het IJ opgehangen worden Uit de Justitieboeken kennen we de volgende vonnissen, Op 7 december 1628 werden twee Hamburgers veroordeeld, de eerste tot de dood met het zwaard, de tweede tot de dood met het koord. De eerste kwam niet in aanmerking, omdat hij geen mis- dadiger was, de tweede niet omdat het lijk op de Volewijk moest worden opgehangen. De volgende doodvonnissen dateren van 9 november 1630. De Gerrit Hendricxsz van de Oude Wetering en de Hans Hinsch van Halle in Saksen werden beiden met het zwaard geëxecuteerd. Op 25 januari 1631 waren er weer twee vonnissen. De Cornelis Tonisz van Amsterdam werd met het zwaard terecht gesteld en de Janssen Haeckens van Nijmegen met het Er werd geen bepaling gemaakt omtrent tentoonstelling van het lijk van de laatste aan de Volewijk en zo het waarschijnlijk, dat de eerste anatomische les van Tulp deze terechtsgestelde als subject had Gildearchieven no. 294 (no. 229 bevat een copie tot 1645). Merkwaardig is, dat het vermoedelijk fout is met de opgaaf van de terechtgestelde en datum: laatsten Januari 1631 geboren tot Oostende Vlaanderen is door des hooge recht openbaar met de koorde voort die ontleet ofte Zoals nog zullen zien vond toen de terechtstelling altijd op zaterdag en de eerste anatomische les op zondag plaats. De datum kan hier niet kloppen en de naam is niet te in de rechterlijke archieven. Wet is niet geheel uitgesloten, dat een lijk door een ander ter beschikking werd gesteld, zoals in 1667 door de admiraliteit, maar niet daar na de terechtstelling van 25 januari 1631 wel een geschikt object aanwezig was. Vergissingen bij deze optekeningen kwamen voor; zo heette de terechtgestelde van 1633 met Jan, maar Adam Vergelijk mijn artikel, Rembrandt en de (maandblad Amstelodamum 1969, 1-11). Vergelijk ook noot 4. 182
  • 3. Bij een massaexecutie, die op een aantal vonnissen van 13 maart 1631 volgde, werden één man met het zwaard en zes met het koord geëxecuteerd, maar vijf van hen moesten na de terechtstelling op de Volewijk hangen. Slechts de 20-jarige Abraham de Witt uit Leiden werd de aarde gegund. Er was toen echter net een openbare anatomische les geweest en daarom kwam zijn lijk stellig niet in aanmerking voor een tweede les. Het lijk van een terechtgestelde, die bij vonnis van 6 november 1631 ter dood was veroordeeld, werd naar de Volewijk verwezen. Zo geschiedde de tweede anatomische les van Nicolaas Tulp begin februari 1632 op de Leidse kokermaker ‘t Kint, die op dinsdag 27 januari veroordeeld was tot de galg en op zaterdag 31 januari was terechtgesteld. Ik neem aan, dat de eerste les op zondag, zoals toen gebruikelijk was, plaats vond. Hoeveel dagen dit voortduurde, weet men niet. Stellig mogen we aannemen, dat dit de anatomische les was die Rembrandt in 1632 in beeld bracht, ook al vindt men hier niet de werkelijke gang van zaken bij zo een openbare les weergegeven Het jaar 1630 is dus althans wat Amsterdam betreft, voor het schilderij van Coeuershof een onmogelijkheid: laten we nu het jaar 1640 bekijken. In dat jaar werd, zoals de heer Schouten al meedeelt, op 23 februari Mary Jans van die haar kind had omgebracht, veroordeeld tot de dood en op 25 februari werd het vonnis ten uitvoer gebracht. Op zondag 26 februari vond de eerste van de zes lessen door Tulp plaats. Coeuershof bracht echter de anatomie op een man in beeld. Daarom neemt de heer Schouten aan, dat hij een openbare les van 1639 vereeuwigde en die pas in 1640 voltooide. Het geeft daarover het volgende bericht: de eerste op de kleyne ofte sinte Maregrieten Kapel aan een engelsman die met de koorde is gestraaft de plaats noch niet en was en is op alles geen perfecte gehouden, als proefmeesteren waren Jan Clasz Coolvelt, overluyden Cornelis Kerckhem, Jan Venekool, Hartmansz Jacob Dese bovenstaande is bij de stats secretaris opgenomen”. In de eerste plaats leek het zaak de datum, die blijkens de opgaaf van het gildebestuur tussen eind september van 1638 en van 1639 moest liggen, op te sporen. Dat lijkt eenvoudig, maar is het bij onderzoek toch niet. Ik laat de terechtgestelden van die periode volgen. Op 20 december 1638 werden de Engel Pietersz van Antwerpen en de Anthoni van St. Amant veroordeeld met het koord ter dood te worden gebracht. Op 24 december werden de vonnissen ten uitvoer gelegd. Op 23 juni 1639 werd Jan Claes Taemsz veroordeeld om met het zwaard ter dood te worden gebracht, welk vonnis op zaterdag 25 juni werd uit- gevoerd. Salomon Reynoutsz Kiep van Dantzig, die op 28 juli 1639 ter dood werd veroordeeld, was al voor de voltrekking van het vonnis gestorven. Op 8 september volgde de veroordeling van de A. Rembrandt, H. 1969, no. 403. 183
  • 4. Adriaensz van Zuidscharwoude tot de dood met het koord, welk vonnis op zaterdag 10 september werd uitgevoerd. Op 5 oktober 1639 werd Jacobsz, een 22-jarige Amster- dammer, geboren op het Kaatsbaanpad, ter dood veroordeeld. Op 6 oktober werd het vonnis met het zwaard voltrokken. Net als alle andere veroordeelden van dat jaar werd hem de aarde gegund. Phlips Jacobsz komt om drie redenen niet in aanmerking. In de eerste plaats natuurlijk, omdat de executie buiten de ambtsperiode van de genoemde overlieden van het gilde viel, in de tweede plaats omdat hij gezien de executie met het zwaard wel geen notoir misdadiger zal zijn geweest en in de derde plaats omdat hij een geboren Amsterdammer was. De terechtgestelde van juni zal om die tweede reden en ook wegens het seizoen niet in aanmerking zijn gekomen Er blijven dus over de terechtgestelden van december 1638 en september 1639. September behoorde evenmin tot de maanden die gunstig de anatomie waren. Ik zou daarom mijn keuze laten vallen op Engel Pietersz. Zijn voornaam kan aanleiding zijn geweest, dat men later van een engelsman sprak. De laatste ontleding het oude anatomisch theater in de Waag had inderdaad plaats gehad op een echte engelsman, King van die op zaterdag 17 januari 1637 terecht was gesteld. Engel Pietersz was weliswaar op een vrijdag terechtgesteld, maar dat zal verband hebben gehouden met het feit, dat het de 24ste december was en de zaterdag dus de kerstdag. Of toen de ontleding al begon of dat men tot de zondag wachtte, blijkt niet. Een bevestiging hiervan vindt men in brieven uit die tijd Bij de anatomische les van de winter 1638-1639 ontdekte Tulp als eerste bij de mens bij een hond was dit reeds in 1622 geschied de vasa lactea of chylifera. Thomas toen student in Leiden, schreef vandaar op 26 april 1639 naar Dene- marken: autem mihi visum est, quod Amstelodami ex Tulpio Anatomici insigni audivi, in sectione Cadaveris strangulati publice hyeme praeterita quinto post die lacteas Tulp was dus minstens vijf dagen met deze ontleding bezig, misschien nog Het is te begrijpen, dat men later 1639 noteerde. Dat een schilder meer dan een jaar over zijn anatomische les gedaan hebben, lijkt mij echter volkomen onaannemelijk. Het theater anatomicum, dat van 1619 tot 1637 behuisd was op de Waag, de chirurgijns hun gildekamer hadden, kon na het vertrek van de rederijkers naar de nieuwe schouwburg weer ondergebracht worden in de oude Margrietenkapel boven de Vleeshal. Daar zetelden ook de doctoren en de apothekers, die ressorteerden onder het in 1636 opgerichte Collegium Op 1 april 1634 werd de la Barre uit Kamerijk onthoofd en zijn hoofd voor de anatomische les ter beschikking gesteld. Ook geëxecuteerden met het zwaard konden dus wel in aanmerking komen. Van groot was ook het feit, dat de terechtgestelde van ver weg kwam en dus geen bezwaren konden maken. E. H. M. Thijssen, 1881, 50. 184
  • 5. De chirurgijns bleven met hun gildekamer op de Waag en daar bleven ook de beroemde schilderijen hangen. Een beschrij- ving van de situatie vindt men o.a. bij Domselaer in 1665, zowel van de gildekamer op de Waag als van de De laatste had een draaiende tafel met vijf of zes opgaande cirkels van banken en was ,,voorts opgepronkt met veelderley geraamten van menschen en beesten, evens een wel gestoffeerd kas instrumenten tot dese ontledinge noodigh” De heer Schouten meent, dat het schilderij van Coeuershof vervaardigd moet zijn in verband met de inrichting van dit nieuwe theater met annexe chirurgijnskamer. De chirurgijns, die stellig een groot deel van de rekening van de schilder hadden moeten betalen, zaten met hun schilderijen gedurende deze periode echter ver weg van hun theater of snijburg. Om nu nog eens op dat schilderij zelf terug te komen. Links van de dokter ziet men daar de opvallende betrekkelijk jonge man met fraaie kraag, draagband en wapen, in wie de heer Schouten de hoofdofficier of schout van Amsterdam meent voor zich te hebben. Mr. Jan ten Grotenhuys was in 1640 echter al 67 jaar oud! Over de kraag van de professor of dokter zal ik verder zwijgen, maar wel wil ik nog even het feit van de gelijkenis met Tulp aanroeren. De heer Schouten zelf zegt, dat die niet groot is, maar wijt dat aan de onbekwaamheid van Coeuershof. Ik zou de zaken willen omdraaien: de faam van de Anatomische Les van Tulp maakt, dat men onwillekeurig bij een soortgelijke figuur aan hem denkt. Kijkt men goed dan is er eigenlijk in het geheel geen gelijkenis Tenslotte is het en dat is het allerbelangrijkste geheel ondenkbaar, dat professor en gildebroeders in Amsterdam zich door een obscuur schildertje, die maar tijdelijk in hun stad vertoefde, lieten vereeuwigen op een schilderij, dat duidelijk door het beroem- de schilderij van Rembrandt geïnspireerd was. De heer Schouten baseerde zijn stelling, dat Tulp zich voor de tweede maal had laten schilderen, grotendeels op het feit, dat de handboeken meedelen dat Christiaen Coevershoff 1600 vermoe- delijk te Amsterdam werd geboren en daar in 1640 nog woonde. Tegenwoordig is dank zij alle indices eenvoudig en het bleek al direct, dat er merkwaardigerwijze niet één schilder Christiaen Coevershof heeft bestaan, maar dat er twee zijn geweest. In de hoop, dat de schilder mij naar de plaats zou voeren, waar deze anatomische les was vereeuwigd, ging ik op onderzoek uit Het resultaat was helaas weinig bevredigend, maar ik zal toch de gegevens, die ik bijeen bracht over de twee kunstenaars, al is dat wel een erg groot woord voor hen, laten volgen. T. van van Amsterdam, 1665, boek IV, p. 197 en 201. Bij dit onderzoek kreeg ik inlichtingen van de heren Dr. S. Hart, S. A. C. Dudok van Heel, J. W. M. Klomp, H. Kruimel, Drs. H. M. Mensonides en Dr. A. T. Schuitema 185
  • 6. Christiaen Coeuershof (de Oude) 1596-1659 Voor de eerste maal horen we in Amsterdam van de familie Coevershof, wanneer hier op 22 december 1617 de Christiaen, van beroep schilder en wonende bij de Sleutelsbrug, in ondertrouw gaat met de 22-jarige Janneke Seghers van Emden. Over haar familie vertel ik later meer, hier eerst iets over zijn familie. De bruidegom werd geassisteerd door zijn ouders, mr. Jan Christiaensz en Baefgen Jans. De vader was schoolmeester en vermoedelijk uit Groningen afkomstig. Op 5 juni 1620 werd hij door koop eigenaar van het huis Lands Welvaren in de Nieuwe Leliestraat, waarvan het erf zich uitstrekte tot aan de erven van de Egelantiersgracht. Het huis was vermoedelijk gebouwd door de verkoper, de metselaar Willem Mr. Jan Christiaensz nam op zich de melioratie, daarvoor waren Mr. Jan die op dit erf rustte, te voldoen. Borgen Olofsz en zijn zoon Christiaen Coevershof. Op 5 juni 1620 verklaarde Mr. Jan Christiaensz, dat hij de verkoper schuldig was, maar reeds op 1 juli had hij die som afbetaald. Mr. Jan Olofsz was toen hij hier op 15 april 1600, 21 jaar oud, ondertrouwde met Gryete Pyeters nog maar gewoon Jan Oloffzen Luerinck en kleermaker. Blijkens de doopinschrijvingen van zijn kinderen werd hij heel gauw daarna schoolmeester. Ik neem aan, dat hij samen met Mr. Jan Christiaensz een school in Lands Welvaren hield, met steun van hogerhand. Op 25 juni 1620 vlak na de aankoop dus verklaarde althans Mr. Jan Christiaensz. voor schepenen een som van en Mr. Jan Olofsz. een som van schuldig te zijn aan Hubertus Cornelii, rector van de Nieuwezijds School. Op 14 april 1627 werd Baef Jans van uit de Nieuwe Leliestraat begraven in de Nieuwe Kerk. Haar echtgenoot stierf blijkbaar elders: zijn begraafinschrijving zocht ik althans tevergeefs. Op 19 januari 1630 werd het huis ‘t Lands Welvaren, nagelaten door 186
  • 7. de schoolmeester Jan Christiaensz, bij executie verkocht. was Clara Jans, weduwe van Albert Simonsz, maar de boven- genoemde schuld was niet afgedaan en het huis werd benaderd door de rector Hubertus en overgedaan aan de werker Henrick Mr. Jan Christiaensz, die een enkel maal nog Coevershof wordt genoemd, had behalve zijn zoon Christiaen nog een zoon Jeeles, die ook kunstenaar was geworden, net als zijn broer. Op 9 mei 1626 ondertrouwde hij als 21-jarige beeldsnijder met de Grietie Bastiaens van de Bloemgracht. Meestal noemde hij zich Jeeles Jansen, zoals bij de doop van de kinderen uit zijn huwelijk van 1629 tot 1637 blijkt. Toen hij op 14 april 1633 een getuigenis aflegde voor notaris tekende hij echter als Jeeles hof. Van de kinderen kon ik alleen de zoon Joannes, die op 7 december 1631 in de Nieuwe Kerk was gedoopt, verder ver- volgen Toen hij op 30 oktober 1649 als Jan Jelisz, varensgezel van Amsterdam, in ondertrouw ging met Jans, werd hij geassisteerd door zijn moeder Grietie Bastiaens en woonde in de Oude De bruid woonde in de Haarlemmerdwarsstraat. Zij zouden het geslacht Koevershof niet voortzetten. Als kinderloos weduwnaar, wonende in de Tweede Haarlemmerdwarsstraat blijkbaar in het huis van zijn overleden vrouw ging hij op 13 augustus 1661 in ondertrouw met Aeghje Gerritsdr., weduwe van Jan in de Haarlemmerstraat. Ook zij overleed en op 20 maart 1682 ging hij voor de derde maal in ondertrouw, nu als vlotschuitvoerder, met Saertie Willems, weduwe van Abraham in de Tuinstraat. Weer trok hij bij zijn vrouw in en van dit adres werd hij op 4 juli 1702 in de Noorderkerk begraven. Pas op 26 april 1707 gaf de weduwe voor de collaterale successie de zwaar belaste helft van een huis in de straat, die hij had nagelaten, aan. Plechtig werd hij toen Jan Jillisz Coevershof genoemd. Zelfs had hij die naam ook weer in zijn latere jaren gebruikt. Zo tekende hij als voogd over de kinderen Klimmer, die geboren waren uit het huwelijk van Barbara Jans, de dochter van zijn tweede vrouw, op 8 maart 1700 een akte voor notaris Hoekebak als Jan Koevershof. Ik ging op hem uitvoerig in, omdat ik hoopte via zijn vader of hemzelf iets te ontdekken over zijn oom Christiaen, maar die hoop bleek ijdel. Ik keer daarom terug tot de bruidegom van 1617, de schilder Christiaen Coevershof. Hij ondertekende toen als Christiaen Coefvershof. Bij de huwelijkse voorwaarden, die op 22 december 1617 voor notaris van Banchem werden opgemaakt, bracht hij en zijn uitzet mee. De bruid, Janneke Seghers, kon daar veel meer tegenover stellen, namelijk als moederlijk erfdeel en nog eens afkomstig van haar grootmoeder. Haar familie was dan ook, althans van huis uit, veel welgestelder dan zijn familie. De vader, Bartholomeus Seghers, was vermoedelijk als weduwnaar van Emden naar Amsterdam gekomen. Hier woonde zijn broer Seghers toen al vele jaren. Van deze weten wij, dat hij 187
  • 8. in 1568 of 1569 in Antwerpen was geboren als zoon van Bartholomeus Seghers en van Janneke Cocqueel of Quoqueaux. In 1594 was hij hier getrouwd met Janneke de la Court, dochter van Christiaen de la Court en van Maria de en als kinder- loos weduwnaar was hij in 1596 hertrouwd met Aertgen de Vriese Willemsdr. Met haar en de kinderen, die uit hun huwelijk werden geboren, bleef Seghers heel hokvast in Amsterdam wonen, Zijn ouders waren vermoedelijk met de val van Antwerpen uitgeweken en in Emden terecht gekomen, Daar waren hun zoon Bartholomeus en hun dochter Margriet getrouwd, de laatste in 1588 met Nicolaas de Een zoon Frans woonde blijkens akten voor Amsterdamse notarissen in Middelburg en had daar vermoedelijk ook een heel nageslacht Net als haar broer Bartholomeus kwam ook Margriet Seghers met haar man Nicolaas de en drie kinderen naar Amsterdam. Blijkbaar waren hun financiën niet al te best, want op 5 mei 1620 lieten zij hun huisraad en meubelen taxeren en op 17 juni 1620 verklaarden zij bij kennis het getaxeerde bedrag van als onderpand te stellen voor de die ze schuldig waren aan hun kinderen Nicolaas, Sara en Bartholomeus uit het testament van haar moeder, Janneke Cockeaux van 12 juni 1610 voor notaris Valingio te Emden. Ter gelegenheid van zijn huwelijk verklaarde lomeus de op 11 januari 1624 echter voor notaris F. Bruyningh in aanwezigheid van zijn ouders, zijn broer en zuster, zijn ooms en Bartholomeus Seghers ook zijn afwezige oom Frans werd genoemd geheel voldaan te zijn wegens het erfdeel van zijn grootmoeder van Oom Bartholomeus leefde toen dus nog en ook in 1630, toen zijn gelijknamige zoon Bartholomeus Seghers de Jonge, geboren in Emden en 26 jaar oud, op 12 oktober 1630 in ondertrouw ging met Lysbeth Coenraetsdr. van Cocksy. De bruidegom was verver en woonde op de Rozengracht, waarschijnlijk samen met zijn vader. In 1646 werd hij eigenaar van twee huizen daar en vermoedelijk bleef het gezin Seghers, dat zeer kinderrijk was, voorgoed in de blauwververij en daar gevestigd. De heer des werd althans op 22 augustus 1664 in de Kapel begraven, zijn weduwe op 25 november 1679 in de Nieuwe Kerk, Wapenheraut 1898 en 1899 geeft uitvoerige mededelingen over de familie de en enkele over de familie Seghers. Frans Seghers of Franchoys Segers woonde blijkens de indices op de oudste Amsterdamse notariële protocollen in de jaren 1598 tot 1601 in ieder geval in Middelburg. Ik neem aan, dat een naamgenoot, die in 1619 in woonde, niet identiek met hem was, maar misschien wel verwant: op 25 november 1619 legden voor notaris W. Bernt van 47, Willem van Bundel, 43, Pieter 36, van Nieulandt, 33, en Pret, 30 jaar, allen gerenommeerde schilders, een verklaring ten verzoeke van Jacob van Nieulandt, als last hebbende van Segers, wonende te Antwerpen, dat het schilderij een crucifix van St. Andries bij Franchoys Segers voorn. van Pieter de Wit is” bij hun beste weten een principaal echt schilderij) van Michel is. 188
  • 9. beiden komende van de Rozengracht. De vader Bartholomeus Seghers had blijkbaar bij hen ingewoond en ik vermoed dat hij identiek was met de Bartholomeus Seghers, die op 4 november 1638 in de Westerkerk werd begraven Dat was de familie, waarin Christiaen Coevershof in 1617 was getrouwd. Ondanks al die relaties van zijn vrouw bleef de schilder echter vermoedelijk niet lang in Amsterdam wonen. Op 4 april 1619 werd een zoon Jan in de Oude Kerk gedoopt. Getuigen daarbij waren de grootvader, naar wie het kind heette, Mr. Jan tiaensz en de oudtante Margriet Seghers. Op 27 april 1619 maakten de ouders van de kleine Jan hun testament voor notaris van Banchem. Ze benoemden elkaar tot erfgenamen en bestemden voor hun zoontje en andere kinderen, die ze nog zouden krijgen, die nog onder de grootvader Bartholomeus Seghers berustten, met de bepaling dat de langstlevende de kinderen van de rente daarvan zou onderhouden. Tot zoverre was dus alles heel ge- bruikelijk. Het doet echter wat wonderlijk aan om bij de geboorte van een tweede kind, een dochter Anna, die vermoedelijk naar de moeder van Janneke Seghers was genoemd, niet een van de vele verwanten in Amsterdam als getuige bij de doop in de Nieuwe Kerk op 31 januari 1621 te zien fungeren, maar een zekere Anthony Misschien was hij echter een familielid van de overleden grootmoeder en daarom, zoals toen gebruikelijk, dit peetschap op zich Dat is het laatste wat we voorlopig van het gezin horen. Pas wanneer de dochter Anna Christiaens op 26 maart 1644 in ondertrouw gaat met Haermen Hendricksz van Huls, geboortig van Munster en als brandewijnbrander in de Zoutsteeg gevestigd, horen we weer van Christiaen Coevershof. Hij woont niet in Amsterdam en Anna legt daarom schriftelijk consent van haar vader over. Veel opvoeding heeft deze kleindochter van een schoolmeester niet gehad, want zelf kan zij niet schrijven en zij ondertekent de ondertrouwakte met een kruisje. Zij woont in de Keizersstraat. Op 17 april 1644 wordt het huwelijk in Sloterdijk voltrokken. Ik neem aan, dat de moeder toen al dood was, maar een inschrijving vond ik niet in Amsterdam. Daar noch zij, noch haar echtgenoot ooit in enige akte betreffende de de familieleden Dit zou ook nog een jeugdige Bartholomeus Seghers uit een derde generatie kunnen zijn. De gelijknamige neven van Bartholomeus de Jonge kunnen het in ieder geval niet zijn geweest. Bartholomeus Seghers trouwde in 1627 in Amsterdam Margrita Beth Gillisdochter, maar was blijkens een akte van 25 september 1629 voor notaris Jacob zijn wilde haren toen nog niet kwijt (Van Dillen no. en hertrouwde in 1647. Bartholomeus Seghers te Middelburg, vermoedelijk een zoon van Frans, blijkens een akte voor notaris Jansen Verbeeck te Amsterdam van 19 de- cember 1645 in Middelburg failliet gegaan. De enige Anthonis of Anthonius Pauli, die ik omstreeks deze tijd in Amsterdam vond, de zoon van Harmensz; hij maakte op 2 oktober 1607 (17 jaar oud) en 15 augustus 1609 testa- menten voor notaris Jacob 189
  • 10. wordt genoemd, moet men wel aannemen, dat zij kort na de geboorte van Anna zich buiten Amsterdam hadden begeven. Twee jaar later duikt de vader in ‘s-Gravenhage op, maar naar ik veronderstel zal hij daar toen nog wel niet lang gevestigd zijn geweest. De dan ruim 50 jaar oude Christiaen Coevershof gaat op 10 november 1647 in ondertrouw met Catharina Hellemans, de dochter van de Haagse goudsmid Cornelis Hellemans en van Hij geeft echter niet zijn werkelijke naam op en verzwijgt dat hij weduwnaar is: als Cornelis Jans van Groningen, plaatsnijder en jongeman, wordt hij als bruidegom ingetekend. Op 15 december 1647 wordt het huwelijk in de Her- vormde Kerk in Scheveningen voltrokken. Op 15 september 1648 wordt in de Kloosterkerk in ‘s-Gravenhage een dochter Barbara gedoopt en nu heet de vader weer heel gewoon Christiaen Coevershof. Moeilijkheden met zijn dochter Anna uit het eerste huwelijk zullen Christiaen Coevershof er wel toe gebracht hebben om niet op zijn officiële naam te trouwen. Daarmee vermeed hij immers alle verantwoording van haar moederlijk erfdeel. Hij is zich intussen een hele mijnheer gaan voelen of zelfs nog meer. Wanneer hij op 23 juni 1655 voor notaris J. Molengraeff te Amsterdam een verklaring komt afleggen, noemt hij zich en geeft op omtrent 49 jaar oud te zijn, terwijl hij in werkelijkheid ongeveer tien jaar ouder was. Zijn handtekening heeft hij nu ook gewijzigd. In fors handschrift ondertekent hij de akte als Christiaennus Coeuershof. De andere getuige is de Alk- maarse schilder Pieter die opgeeft omtrent 44 jaar oud te zijn; als landschap- en marineschilder heeft hij enige jaren in den Haag gewerkt en vandaar kent hij zeker zijn collega. De inhoud van de akte, die op zich zelf niet van veel belang is, zal ik in het kort vertellen. Mr. Jacob Hoochkamer uit den Haag, op wiens verzoek de getuigenis wordt afgelegd, heeft moeilijkheden met een gewezen dienstmaagd, Jannetje, die een koffer met linnengoed van hem heeft weggenomen. Daarover verklaren de twee schilders, dat zij in Alkmaar in de herberg, genaamd Nieuwe Huys van aan hadden gevraagd, waarom zij dat had gedaan en dat zij daarop geantwoord had, dat ze haar meester zou zeggen, waar de koffer was en ook waar het daaruit verkochte goed was gebleven, mits hij haar betaalde wat haar nog toekwam In den Haag speelt Christiaen Coeuershof in zijn laatste levens- jaren nog een zekere rol. In 1656 behoort hij tot de 48 oprichters van een schildersconfrerie. Op 24 december 1657 maakt hij samen met zijn echtgenote een testament voor notaris Willem Roomers aldaar. Beiden zetten keurige handtekeningen: Christianus Coeuershof en Catharijna Hellemans. Maar zij spreken van een armelijke boedel en aan Anna, zijn voordochter uit zijn eerder huwelijk met Janneke Seghers, wijst hij als legitieme portie toe. N.A. 2440, folio 20’7. 190
  • 11. Op 28 januari 1659 wordt hij nog in een akte genoemd, maar in de loop van dat jaar moet hij gestorven zijn. Vermoedelijk was hij toen weer op stap, want in Den Haag is geen ving te vinden. Maar in augustus 1659 waren er in ieder geval over de nalatenschap moeilijkheden. Op de 26e augustus 1659 legde ten verzoeke van de weduwe van Christiaen Coevershof, in leven schilder, een zekere Spillemakers getuigenis af voor notaris Willem van der Rijn in den Haag, dat zij op augustus met de banketbakker Heyndrick Rijnlander ten huize van Johannes in de Blomstraat in Amsterdam was geweest en dat diens vrouw, genaamd Coevershof, haar een brief van 600 gulden had laten zien en had gezegd, dat zij nog een zekere brief van 10 à 12 honderd gulden verkocht had en het geld daarvoor vóór haar vaders dood had ontvangen. Daaraan had ze nog toegevoegd: de voors. brieven gekomen van mijn moeder, want mijn vader noch mijn styffmoeder en niet aankomen.” Helaas kwam er in het gemeente-archief van den Haag niets meer voor den dag betreffende de geschillen over de afwikkeling van de nalatenschap tussen de weduwe en de voordochter. Op zich zelf zouden de bijzonderheden niet zo interessant zijn, maar de mogelijkheid bestaat, dat ze ons zouden terugvoeren naar het ver- leden en de verblijfplaats van de schilder omstreeks 1640. Voordat ik verder ga met de geschiedenis van Anna Coevershof. wil ik nog enkele feiten over haar stiefmoeder en halfzuster ver- tellen. De reeds genoemde Barbara Coevershof maakte, 12 jaar oud, op 16 augustus 1661 een testament voor een Haagse notaris en bepaalde daarin, dat bij vooroverlijden van haar moeder, Catharina Hellemans, haar broer Johannes Coevershof haar univer- sele erfgenaam zou zijn. Dit is de enige akte, die melding maakt van deze broer, en wij weten verder niets van hem. Catharina Hellemans woonde nog als weduwe van Christiaen Coevershof in den Haag, toen zij op 8 september 1676 een verklaring voor een notaris daar liet afleggen. Of zij identiek was met Catharina Coevershof, wier overlijden op 10 oktober 1703 in den Haag werd aangegeven, is niet zeker. Barbara Coevershof verliet in ieder geval den Haag; over haar 191
  • 12. eerste huwelijk is daar althans niets te vinden. In 1697 was zij daar echter weer teruggekeerd. Als weduwe van Adryaen van Ginckel ging zij op 22 maart in ondertrouw met een vrijgezel, Hellendoorn. Van haar halfzuster Anna Coevershof, die zich zelf blijkbaar steeds Anna Christiaens noemde, is veel meer te vertellen. Over haar eerste huwelijk met Haermen van Huls, dat in 1644 werd gesloten, sprak ik reeds. Toen op 3 januari 1651 een zoon in de Nieuwe Kerk werd gedoopt was de vader reeds overleden en het kind werd naar hem Harmen genoemd. Doopgetuigen waren een zekere Lysabeth de Vos en de oudoom Bartholomeus Seghers, de verver van de Rozengracht. Op 22 februari 1653 ging Christiaens weer in onder- trouw, met Jan een geelgieter, die weduwnaar was van Gijsbers. Bruidegom en bruid woonden beiden in het steegje en het zou mij niet verwonderen, als zij toen al voor hem en zijn kinderen de huishouding deed. Op 25 maart 1653 verwierf Jan van Aken, geelgieter, het behuwd poorterschap, als getrouwd zijnde met Christiaensdochter, weduwe van Harmen Henricks in leven distelateur. Uit het tweede huwelijk werden vier kinderen geboren en twee- maal werd een meisje Janneke genoemd naar de moeder van de vrouw. Zoals te verwachten was, werd haar vader niet vernoemd. Het laatste kind, dat op 21 september 1660 in de Nieuwe Kerk werd gedoopt, kreeg de voornaam Mathijs. Hij was een neef (de groot- vaders waren zoons van de burgemeester Mathias Peltzer, * 1508, zie Geschichte der Familien Peltzer von H. F. Aachen 1901) van een deftige naamgenoot, Mathijs uit Aken, die als 30-jarig aanzienlijk koopman in 1656 in Amsterdam getrouwd was met Elisabeth Sweedenrijck en werd te Weiden bij Aken 27 september 1626 gedoopt als zoon van de wijnkoper Mathias Peltzer en Barbara Maccours uit Luik. De doopinschrijving van Mathijs van 1660 is de laatste akte, waarin Christiaens althans in levende wordt genoemd, Op 2 augustus 1663 gaat Jan die dan weduwnaar van Christiaens is, uit zijn huis in de Blomstraat op nieuw in ondertrouw, met Dirckje Dircx op de Prinsengracht, de weduwe van Bouwese Boogert. Of de Christiaens, die op 31 oktober 1662, komende van het einde van de Rozengracht op het Karthuizer Kerkhof werd begraven, identiek is met de vrouw van Jan blijkt niet. Het adres lijkt vreemd, waar het gezin voorheen en weer in 1663 in de Blomstraat was gevestigd, maar men verhuisde veel. Over de verdere lotgevallen van het gezin wil ik slechts één mededeling doen: beide kleinzonen van Christiaen Coeuershof werden kunstenaar. van Hulst ging op 1 april 1678 in ondertrouw met Elisabeth en was toen beeldhouwer van beroep. Zijn halfbroer Mathijs ondertrouwde op 2 april 1696, ook al als beeldhouwer met de die geassisteerd werd door haar moei Lysbeth 192
  • 13.
  • 14. Met deze twee beeldhouwers, die evenmin als hun oudoom de beeldsnijder Jeeles Jansen Koevershof ooit enige naam maakten, neem ik afscheid van deze tak van de familie. Christiaen de Jonge ( 16004) Op 1 september 1640 komen de 40-jarige Christiaen Coevershof, geboortig van Appingedam en schilder van beroep, geassisteerd door zijn moeder Urseltie en de Nantie Barens, die mede geboortig is van Appingedam en wier vader daar woont, naar het stadhuis te Amsterdam om te ondertrouwen. In tegen- stelling tot de vele andere ondertrouwakten van die dag geeft deze geen adres, noch van bruidegom, noch van bruid. Het ligt daarom voor de hand, dat het gezelschap op een reisje was. Ze keerden in ieder geval terug naar Appingedam, want daar werd het huwelijk voltrokken, Het lijkt aannemelijk, dat Urseltie een zuster was van de school- meester Jan Christiaensz en dat zij en haar broer opgegroeid waren op de Coevershof, die wel ergens in Groningen gelegen zal hebben. Deze Christiaen Coevershof was niet alleen schilder, want op 27 januari 1642 werd hij ingeschreven als burger van Appingedam en daarbij werden twee beroepen vermeld: kruidenier en schilder. Niet zo heel lang daarna zal daar zijn vrouw gestorven zijn, want op 29 oktober 1644 ondertrouwt hij als weduwnaar voor de tweede maal te Amsterdam. Ditmaal ondertekent hij als Christiaen Coevershof de Jonge stellig niet omdat zijn vader ook zo heette, maar ter onderscheiding van zijn gelijknamige oudere neef Hij 193
  • 15. had nu wel een Amsterdams adres, in de Nieuwestraat, gaf weer op geboortig te zijn van Appingedam en van beroep schilder te zijn, De bruid was de Annetie Jans van Keulen, die op het Franse pad woonde en geassisteerd werd door haar moei Barbara Lievens. Die moei was precies even oud als de bruidegom, zoals blijkt uit haar ondertrouwakte van 1626. Zij was geboortig van Groningen en in 1626 getrouwd met de schuitenvoerder Jan uit de Lemmer. Het ligt voor de hand, dat de toen al bruidegom zijn jonge bruid door deze Groningse relaties had gevonden. Op 4 maart 1646 werd in de Nieuwe Kerk een zoon Joannes gedoopt. Dat de naam van de moeder tot Anna Gerrits is geworden, is stellig te wijten aan een vergissing. Kort daarna moet het gezin de stad hebben verlaten en zich hebben gevestigd in het dorp Oostzaan. Over hun verblijf daar vond ik geen gegevens. Wanneer en waar de vader stierf, blijkt niet. Zeker is slechts, dat zijn weduwe naar Amsterdam terugkeerde. Zij stierf daar in 1672 en werd op 14 december op het Noorderkerkhof begraven als Annetie Jans, vroedvrouw uit de Oude Nieuwstraat. Waar- schijnlijk had zij in ook al dat beroep uitgeoefend. Voor notaris werd op 13 december een inventaris opgemaakt van het hoogst eenvoudige inboedeltje in de woning, die voor per jaar van Jacobus Nachtglas werd gehuurd, Daarbij waren nogal wat schilderijtjes, helaas steeds zonder nadere aanduiding. Hoog getaxeerd werden zij niet, tien schilderijtjes samen op 5.-, twee schilderijtjes met nog wat ander goed op 1 en op zolder twee schilderijtjes zonder lijst op 4.-. De aangifte geschiedde door Grietje Christiaens, de oudste dochter van de overledene, en Giertje Claes, weduwe van Aertsz van Oostzanen. Van de andere dochter vinden we in Amsterdam geen spoor, maar Grietje Christiaens ging juist een jaar na de dood van haar moeder, op 30 ‘december 1673, heel plechtig als Margrita Coevershof in ondertrouw met de kleermaker Vos, wiens eerste vrouw, Christina Rutgers, nog geen twee maanden eerder was gestorven. Barbara Lievens was al op 25 december 1670 op het Karthuizer Kerkhof begraven en het was vermoedelijk een familielid van haar echtgenoot, Taecle die als oom de bruid assisteerde. Zij woonde nog in de Oude Nieuwstraat en gaf op 27 jaar oud te zijn en geboortig van Oostzaan. Zij zette een nette handtekening en had dus in tegenstelling tot haar nicht Anna een behoorlijke opvoeding genoten. Een reeks van kinderen werd uit het huwelijk geboren en in de Lutherse kerk gedoopt. Hier was de moeder blijkbaar wel op haar vader gesteld geweest, want tot driemaal toe werd er een zoon Christiaen gedoopt. Op 10 januari 1691 werd als laatste een dochtertje Christina in het doopboek van de Lutherse gemeente ingeschreven en als ouders werden genoemd Hendrik en Margrita Of wij met Hendrik Vos, die op 17 augus- tus 1700 van de Lindengracht bij de Zaterdagse Brug werd begraven op het Karthuizer Kerkhof, onze kleermaker voor ons 194
  • 16. hebben, is niet zeker, Over de echtgenote is in ieder geval niets meer te vinden. Dit zijn de levensgeschiedenissen van Christiaen Coeuershof (de Oude) en van Christiaen Coevershof de Jonge. Zij hebben ons helaas niet veel nader gebracht tot de oplossing van het probleem, waar het schilderij van 1640 ontstond. Eén feit is echter wel vast komen te staan, namelijk dat Christiaen Coevershof de Jonge zijn naam met een v schreef, de oudere neef daarentegen in later jaren als Coeuershof. Er zijn twee schilderijen bekend, met signatuur. Het ene is een kinderportret, dat in 1909 in het bezit was van de Heer Tamson te Enkhuizen. De heer schreef hierover in de Kunstkroniek van 1909 en geeft als signatuur en datering: Couvershoff 1644” Het tweede schilderij is de hier besproken Anatomische Les, die gesigneerd is Coeuershof Over het eerste schilderij durf ik geen mening uit te spreken, het tweede schilderij zou ik wegens het gebruik van de in plaats van de v aan de oudste van de neven willen toeschrijven. Wij zullen dus in de eerste plaats verder moeten zoeken naar de verblijfplaats van deze Christiaen Coeuershof in 1640. Er is een kans, dat de oplossing nog uit de notariële protocollen van Amsterdam te voorschijn zal komen. Bij de dood van Bartholomeus Seghers in 1638 zal toch vermoedelijk, hetzij zijn dochter Janneke zelf, hetzij zijn schoonzoon Christiaen Coeuershof namens vrouw of dochter Anna bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken zijn geweest. Ik zocht weliswaar tevergeefs daarnaar, maar dat wil volstrekt niet zeggen dat er inderdaad niets te vinden is. Die oplossing kan alleen door een toeval komen en ik probeerde het daarom langs een andere weg: in welke plaatsen werden open- bare anatomische lessen gehouden ? Het antwoord op die vraag was verrassend: het gebeurde vrijwel overal, waar men de kans daartoe kreeg Allereerst was dat natuurlijk in de academiesteden. Daar was echter zo’n groepsportret ondenkbaar: de chirurgijns moesten immers meebetalen om in hun eigen gildekamer aan de muur te prijken. In Leiden vonden bijvoorbeeld beroemde ontledin- gen plaats. Daarvan werden wel tekeningen gemaakt, maar geen schilderijen, want uiteraard was het chirurgijnsgilde daarbij niet betrokken. Voor zover men nu kan nagaan werden slechts in twee plaatsen in ons land anatomische lessen door schilders vereeuwigd, namelijk in Amsterdam, dat zoals ik uiteen zette niet in aanmerking komt, en in Delft. Daar schilderde in 1617 de jonge Mierevelt de Anatomische Les van Dr. Willem van der Meer. Deze was in 1640 nog in functie en het is uitgesloten, dat hij toen hoog- bejaard door Coeuershof is geschilderd In de Künatler-Lexicon van schreef A. Bredius het artikel over Hij noemt o.a. dit artikel waarin dit kinderportret, dat in 1909 werd geëxposeerd bij wordt beschreven. G. Wolf-Heidegger A. M. Die in 1967 en S. Heckscher, Rembrandt% of Dr. Nicolaas Tulp, 1958. Behalve de vindt men hier toeschouwers ook doctoren en schilders. 195
  • 17. Zoekt men verder, dan blijkt echter haast elke stad in ons land zulke lessen gekend te hebben. Thijssen noemt in zijn studie over Tulp Rotterdam met het jaar 1636 en dan ook nog Arnhem, Haarlem, Middelburg en Kampen. Ik kan daaraan nog toevoegen, dat het ook in den Haag dat de Dortse anatomische lessen van Johannes van Beverwijck, een jaargenoot van Tulp uit Leiden, beroemd waren en dat in Gouda althans een verzoek hiertoe werd gedaan, waarvan men het resultaat niet kent Uiteraard gingen mijn gedachten ook naar Emden, maar bij het ter perse gaan van dit artikel had ik daarover nog geen inlich- tingen Het zal moeilijk zijn om de dokter of professor, die op het schilderij de anatomie verricht, thuis te brengen. Hetzelfde geldt voor de merkwaardige hoogwaardigheidsbekleder met zijn wereldse kleding, om niet te spreken van de andere Het middelpunt van het stuk, het lijk van de ongetwijfeld terecht- gestelde man, biedt daarentegen veel meer kansen. Ik zette reeds uiteen, dat niet alle terechtgestelden daarvoor konden dienen en dat het winter moest zijn. In Amsterdam, waar de zaken zeker het gunstigste lagen, was het al moeilijk ieder jaar een openbare ontleding plaats te doen vinden. Er waren jaren, dat er geen gehouden kon worden. In andere plaatsen was dat Thijssen, O.C. p. 25. Dr. R. Krul, Haae docenten, en het Haaasche (Weekblad van schrift voor Geneeskunde 15-10-1887). On zich zelf is het niet waar- dat hier al vertoefde, daar hij zich 1646 voor jongeman kon uitgeven, toch laat ik enige gegevens over den Haag volgen. In 1584 was daar een Societeit opgericht, gevormd uit afgevaardigden van de Hoge Raad, de Provinciale Raad, de Reken- kamer en Magistraat ‘s-Gravenhage, verschillende zaken regelde die alle inwoners van den aangingen. Cornelis of Valcke (trouwt 30-12-1629 ten als rooms-katholiek met de Quesnoy) werd op 15-3-1630 tot doctor van de Societeit op een van 80 pond, welke functie hij tot zijn overlijden in 1643 vervulde. Op 29-7-1637 kregen bovendien de doctoren Aernoult de Reeck en Willem Liebergen samen een bedrag van 100 pond jaarlijks om tweemaal per week te doen publicae in Theatre alhyer tot van de jeucht, tot de begevende”; als zodanig waren zij in 1640 nog in functie. Baljuw van den Haag van 1620-1667 Mr. de Veer. M. Balen, der Dordrecht, 1676. Uit de portretten in de door en over Beverwijck gepubliceerde boeken blijkt met de minste gelijkenis. Dr. J. Schouten, De in het Catharina-Gasthuis te Gouda, p. 24. De gedachte aan Emden, de geboorteplaats van Janneke Seghers, kwam mij op, omdat graaf Ulrich van Oost-Friesland, 35 jaar oud in 1640 en met hem mogehjk een verklaring te vinden zou zijn, voor de zo uit de toon vallende persoon links van de dokter of professor. Ook andere plaatsen, die in verband met en zijn eerste vrouw worden genoemd, zoals Alkmaar en Middelburg, hadden anatomische lessen. 196
  • 18. uiteraard veel vaker het geval. Ik neemt dan ook aan, dat wanneer men in 1640 in een van de stedelijke archieven in de wintermaanden een terechtstelling van een notoir misdadiger zou vinden, er een goede kans zou zijn om op het spoor van de plaats van ontstaan van het schilderij te komen. De Anatomische Les van Christiaen Coeuershof is wel geen bijzonder mooi schilderij, maar als enige Anatomische Les naast die van Amsterdam en Delft toch zeker wel zo bijzonder, dat het van groot belang zou zijn te weten, wie zich hier lieten vereeuwigen en waar dat gebeurde. Misschien dat een van de archivarissen in zijn rechterlijke archieven succes zal hebben met een onderzoek
  • 19. Het geslacht door IR. C. R. Wapen: gevierendeeld: in zwart drie zilveren jachthoorns, 11 en 111 in zwart een zilveren zwaard met de punt naar boven, vergezeld van drie zilveren klaverbladeren, IV in zwart twee veren beurtelings gekanteelde dwarsbalken. Dit wapen werd gevoerd door Leendert Leendertszn. (III), in 1637 benoemd tot Raad van Schiedam (zie Wapenboek betreffende de regering van Schiedam door Mr. W. van der Lely in het gemeentearchief van Delft. A. Lenaert Brielle) De oudste naamdrager van het geslacht is Lenaert Lenaertszoon stuurman, die gehuwd was met Jans en te Zwartewaal op 22 april 1569 een dochter liet dopen. Al deze gegevens zijn afkomstig uit het archief van de Raad van Beroerte, Brussel. deel 124, aanwezig in het Algemeen Rijksarchief te Zoals bekend stelde Koning Philips op voorstel van de Hertog van Alva de Raad van Beroerte in, teneinde de veldwinnende hervorming krachtiger te kunnen bestrijden. Daar de hervorming op het eiland Voorne hand over hand toenam, werd aan meester Jacob du Quesnoy, raad, en de Glarges, secretaris van den Hove van Holland bij van 27 april 1569 opgedragen ter plaatse een onderzoek in te stellen. Hun taak werd als volgt omschreven: huyden zoe was bijdde Grave van Stadthouder den Hove van Hollant gecommitteert commit- teren mitsdesen meester Jacob du Quesnoy Raedt selven Hove met hem nemende voor adjoinct de Glarges 198