SlideShare a Scribd company logo
1 of 116
Download to read offline
Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap
Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800) die het concert
van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten.
Dokkumer Muziekminnaars
in het dramatische jaar 1787
© Museum Dokkum, februari 2016
Stichting Musea Noardeast Fryslân nummer 18
ISBN/EAN: 978-90-800720-0-8
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, fotokopie, microfilm, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
De uitgever heeft er naar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de
wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen
doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Titel: Dokkumer Muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800)
die het concert van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten.
Tekst: G.I.W. (Ihno) Dragt
Correctie: B.H. (Bert) Huizinga
Fotografie: Museum Dokkum tenzij anders vermeld
Vormgeving: R. (Richard) Bos
Photoshop: G.I.W. Dragt
Druk: Interfax ‘s-Hertogenbosch
www.museumdokkum.nl
G.I.W. Dragt, februari 2016
Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap
Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800) die het concert
van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten.
Dokkumer Muziekminnaars
in het dramatische jaar 1787
4
5
Inhoud
Voorwoord6
Inleiding7
De politieke situatie algemeen 9
De politieke situatie in Friesland en Dokkum in 1787 11
Iets over het concertleven in die tijd 22
De concertzaal in Dokkum  31
De staat van ontvangsten nader bekeken 37
Over de bezoekers aan het concert 40
	 Schultz, A.G. 40
	 Minnema, Kl.I. en R.I. 42
	 Vliet, I. van  44
	 Hoekstra, J.  46
	 Riemersma, G. 48
	 Schonegevel, T. 50
	 Crane I.W. 53
	 Scheltinga, E.E.W. van 58
	 Haersma, H.L. van 59
	 Wendt, A.R. de 62
	 Teitsma, I.K. 63
	 Assen, I. van 64
	 Stuart, M. 65
	 Goslings, O. 67
	 Feenstra, Th. 68
	 Schellingwou, F.P. 71
	 Vries, Jan D. de 73
	 Eichstorff, G.M. van 75
	 Vries, Jetse D. de 77
	 Synja, Gabe 79
	 Fockema, E. 82
	 Fockema, D.  83
	 Werff, I.Y. v.d. 85
	 Werff, D.Y. v.d. 85
	 Poutsma, A.M. van 88
	 Vries, Jetse J. de  90
Tot slot 93
Bijlage het vaandel  98
Namen-index110
Noten  114
Eerdere uitgaven 116
6
Voorwoord
De aanleiding tot deze publicatie vormde de tentoonstelling van een vel papier,
beschreven op 22 maart 1787 in Dokkum. Het is een zogenaamde ‘staat van
ontvangsten’ bij het concert dat de Dokkumer Sociëteit Musica Laborum Dulce
Lenimen toen organiseerde.
Het vel papier was te zien bij de tijdelijke expositie AL WAT PATRIOT IS, MOET
DOOD! van eind november 2015 tot en met mei 2016 in Museum Dokkum.
De staat was weliswaar al een enkele keer eerder door mij gepubliceerd1
maar
nooit nader bestudeerd. Vooral de 27 namen van de aanwezigen bij het concert
waren maar gedeeltelijk onderzocht en dat is het hoofddoel geworden van deze
publicatie. Om het nog enigszins leesbaar te houden voor een breed publiek is
ongeveer een pagina per persoon besteed en ligt het accent op het anekdoti-
sche. Lijsten met functies en kale jaartallen zijn nou eenmaal veel minder beel-
dend dan verhalen over lief en leed. Genealogische gegevens kunnen vrij mak-
kelijk via internet (vooral Allefriezen.nl) gevonden worden. Daarom wordt daar
ook niet diep op in gegaan; wel is van alle met name genoemde personen een
namenindex opgenomen met daarbij de datum van geboorte en overlijden. Dit
om verwarring met gelijknamige personen te voorkomen. Voor onderzoek naar
het bredere kader waarin deze Dokkumer Sociëteit ontstond en functioneerde
kon helaas maar weinig tijd vrij gemaakt worden. Ook een ledenlijst vanaf 1775,
die zich in het Fries Museum te Leeuwarden moet bevinden, kon (nog) niet
bekeken worden vanwege een bruikleenstop bij dat museum tot medio 2016.
Maar in plaats van wachten tot alle omstandigheden gunstig zijn, is besloten
toch alvast deze gegevens te publiceren. Dan kunnen anderen daar desgewenst
op voortborduren.
Diverse mensen zijn behulpzaam geweest met het verschaffen van informatie
of anderszins. Sommigen worden genoemd in de noten. Zonder iemand te kort
te willen doen, zou ik graag vooral Hans Zijlstra willen bedanken, de onvermoei-
bare blogger van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland.
7
Inleiding
Van de Dokkumer Sociëteit met de lange Latijnse naam Musica Laborum Dulce
Lenimen (afgekort tot M.L.D.L.) bleef heel weinig tastbaars bewaard: er is niet
veel meer dan een zogenaamde ‘staat van ontvangsten’ bij een concert dat op
14 maart 1787 in Dokkum georganiseerd werd en een ledenlijst. Het heeft dan
ook maar kort bestaan, zo’n 25 jaar. Zelfs van een nog steeds bestaande sociëteit
als het Dokkumer Leesgezelschap Ledige Uren Nuttig Besteed, die omstreeks
dezelfde tijd ontstond, is haast niets bewaard gebleven en uit de begintijd al-
leen maar verhalen.2
Er werden in de tweede helft van de 18de
eeuw overal en
in grote aantallen sociëteiten opgericht.3
Het was een trend die beïnvloed werd
door het nieuwe denken (de Verlichting) waarin de mens zich een nieuwe plaats
zocht. Tot dan was die maatschappij strak en hiërarchisch geordend, plicht en
geloof stonden op de voorgrond. Maar wat velen nu zochten was vrijheid van
denken, recht op het uiten van gerechtvaardigde kritiek: algemene mensen-
rechten kortom. En in de vele genootschappen op het gebied van bijvoorbeeld
litteratuur, muziek, exacte wetenschappen en beeldende kunst vonden gelijkge-
stemden elkaar en werd er gediscussieerd maar ook plezier gemaakt.
Veel genootschappen waren een soort luxe avondscholen voor volwassenen.
Men kwam er voor de gezelligheid en om iets te leren. Veel laagdrempeliger
waren zogenaamde leesgenootschappen. Dit waren een soort voorlopers van de
huidige openbare bibliotheken. Wie lid was kon er gratis tijdschriften en boeken
lezen. De kosten voor abonnementen en bibliotheek werden samen gedeeld. In
de tweede helft van de achttiende eeuw waren er meer dan driehonderd.4
In de Dokkumer Krans, zoals het hierboven genoemde leesgezelschap aanvanke-
lijk heette, werden de preek en nieuwe denkbeelden op het gebied van filoso-
fie, wetenschap et cetera besproken, maar uit de verhalen blijkt dat het element
ontspanning een niet onbelangrijke rol speelde. Misschien diende dit in doops-
gezind-remonstrantse sfeer ontstane genootschap inderdaad hoofdzakelijk de
ontspanning door discussie over intellectuele zaken. Maar niet uitgesloten moet
worden dat de politieke discussie en van daaruit het werken naar een nieuwe
8
maatschappij, ook tot de doelen behoorde. Alleen al het feit dat de Dokkumer
Krans ontstaan was in doopsgezind-remonstrantse hoek geeft al te denken,
want juist uit die hoek kwamen vele actieve patriotten. Vaak is al geconstateerd
dat veel van deze leesgezelschappen werden gebruikt om er de Nederlandse
Revolutie voor te bereiden.5
Juist omdat ze niet verdacht werden van politieke
activiteiten konden de leden er ongestoord bij elkaar komen om te brainstormen
over de revolutie. Een aanwijzing is ook, hetgeen al eerder werd betoogd6
, dat
het karakter van een soort ‘debating club’ van deze Krans na 1800 veranderde in
een veel meer op ontspanning dan op discussie gericht, braaf leesgezelschap.
Dat gebeurde in dezelfde tijd dat vele patriottensociëteiten van weleer ophiel-
den te bestaan. Een andere aanwijzing voor - toch ook - een wat meer revolu-
tionair tintje aan deze Dokkumer Krans is misschien het feit dat iemand als de
Dokkumer Daam Fockema (over wie hierna meer) er geen deel van uitmaakte,
terwijl dat eigenlijk toch wel voor de hand lijkt te liggen. Van hem is bekend dat
hij de revolutionaire sociëteiten het liefst meed, tenzij hij niet anders kon.
Hoe het ook zij, er was in Dokkum vanaf omstreeks 1775 in ieder geval al een
puur op ontspanning gericht genootschap, de muzieksociëteit. Ook dat zien we
elders in Nederland: gezelschappen van notabelen die een ‘gepaste ontspanning’
zochten. Het doel van deze publicatie is in de allereerste plaats eens uit te zoe-
ken wie de desbetreffende Dokkumer notabelen waren. Daartoe wordt van hen
(op volgorde van binnenkomst ) een korte levensschets gegeven, gevolgd door
een samenvatting en voorzichtige conclusie. Voor een wat beter begrip van het
geheel zal kort iets vermeld worden over het muziekklimaat toentertijd. Maar
omdat het jaar 1787 in politieke zin een zeer bijzonder jaar was, waardoor de
levens van verschillende concertbezoekers danig beïnvloed werden, zal daarmee
begonnen worden.
9
De politieke situatie algemeen
Van de welvaart uit de 17de
eeuw was midden 18de
eeuw niet veel meer over.
Veel mensen waren werkeloos en het onderwijs was slecht. Politiek ging het
ook niet zo best. Frankrijk en Oostenrijk waren in 1740 in oorlog gekomen, waar-
bij de Republiek de kant van Oostenrijk koos; Frankrijk viel daarop de Zuidelijke
Nederlanden binnen. In Amsterdam was er een volkslobby van Oranjeaanhan-
gers tegen de corrupte regenten (rijke burgers) en vóór benoeming van de Friese
stadhouder tot erfstadhouder over alle gewesten. Her en der waren er relletjes.
Onder dreiging van de Franse inval werd Willem IV toen inderdaad tot erfstad-
houder over alle gewesten benoemd (1747).
Maar Willem IV kampte met een zwakke gezondheid en stierf al op 40-jarige
leeftijd. Opvolger in 1751 was zijn driejarige zoon Willem V, met diens moeder
Anna van Hannover als regentes. Ook zij stierf betrekkelijk jong, net voor haar
50ste
. Van dan af kreeg haar neef de Duitser Lodewijk Ernst van Brunswijk (met
de bijnaam de Dikke Hertog) feitelijk alle macht in handen. Willem V noemde
hem zijn tweede vader. Ook toen Willem V volwassen was, liet hij het nemen
van grote beslissingen vaak aan de hertog van Brunswijk over, want hij stond,
naar het oordeel van tijdgenoten en historici, niet erg stevig in zijn schoenen.
De Nederlandse Republiek raakte in oorlog met Engeland vanwege steun (wa-
penleverantie) aan het streven naar zelfstandigheid van de Engelse kolonisten in
Amerika. Er kwam steeds meer kritiek op Willem V, die verdacht werd te heulen
met zijn neef de koning van Engeland. In 1781 werd een invloedrijk pamflet
verspreid waarbij alle ellende van toen toegeschreven werd aan de stadhouder.
Patriotten (het Latijnse ‘patria’ betekent ‘vaderland’) kregen steeds meer aan-
hang en invloed en gingen zich bewapenen in exercitiegenootschappen (vrijwil-
lige burgerwacht). In 1785 werd zelfs het dragen van oranje verboden en toen
hem daarop het opperbevel van de gewapende macht werd ontnomen, vertrok
Willem V uit het hem vijandig gezinde Den Haag.
In de loop van 1787 escaleerde de zaak (ter herinnering: het concert in Dok-
kum vond plaats op 14 maart). Een heet hangijzer was de benoeming door de
10
stadhouder van de leden van de vroedschap en zijn vriendjespolitiek daarbij.
Uitgesloten van lidmaatschap waren katholieken, doopsgezinden en joden en
juist onder deze groepen waren veel patriotten. Sommige steden, zoals Bols-
ward, weerstreefden de stadhouderlijke macht. Toen de echtgenote van Willem
V, prinses Wilhelmina van Pruisen, de positie van haar man in Den Haag wilde
herstellen, werd ze door patriotten tegengehouden (28 juni). Beledigd (of wel-
licht zocht ze een legitimering voor al eerder gewenst militair ingrijpen) riep ze
de hulp in van haar broer, de koning van Pruisen.
Deze viel op 13 september de republiek binnen met een leger van 20.000 man.
Willem V werd in zijn oude macht hersteld en de patriotten waren de klos: hun
bezittingen werden verbeurd verklaard; ze verloren hun zetels in de vroedschap.
Duizenden vluchtten daarop naar het buitenland, vooral naar Parijs en Noord-
Frankrijk, waar zij nauw betrokken waren bij de Franse Revolutie. Onder hen
gerespecteerde mensen zoals Eise Eisinga uit Franeker en de schrijfsters Betje
Wolff en Aagje Deken.7
Tot de meest opvallende patriotten uit onze regio mogen
gerekend worden grietman jonkheer Sicco Douwe van Aylva op Hania State te
Holwerd, Coert Lambertus van Beyma (die als grietenijsecretaris deftig woonde
in Ternaard) en de Dokkumer burgemeester Reinder van Kleffens. Samen met de
Franse revolutionairen kwamen de Nederlandse patriotten in 1795 triomfantelijk
terug en de stadhouder vluchtte naar Engeland.
Schotel van beschilderd Makkumer
aardewerk, diameter circa 22 cm.
Dateerbaar omstreeks 1785, met
portret van stadhouder Willem V.
De letters PW-DV moeten gelezen
worden als: Prins Willem De Vijfde.
De schotel was een uiting van
Oranje-gezindheid. Collectie Han-
nemahuis: centrum voor Harlinger
cultuur en historie te Harlingen (in
bruikleen van de Ottema-Kingma
Stichting te Leeuwarden).
11
De politieke situatie in Friesland
en Dokkum in 1787
Maatregelen van het provinciaal bestuur
Het provinciaal bestuur (de aristocratische regenten) en het Hof van Friesland (de
rechtspraak) waren hoofdzakelijk Oranjegezind. Sommige steden echter, waaron-
der Dokkum, hadden besturen die juist voornamelijk uit patriotten bestonden. Die
wilden meer vrijheden dan de provinciale overheid en de stadhouder lief was. Het
bestaan van een soort patriottisch leger in de vorm van een gewapende burger-
macht was voor de aanhangers van de oude staatsvorm een potentiële bedrei-
ging. Toen bekend werd dat de Friese patriotten bewapend werden vanuit Holland
en vooral vanuit de zeer patriottische stad Amsterdam, besloten de Friese Staten
tot een verbod per 25 mei op de invoer (en opslag) van geweren, kruit, kogels en
ander oorlogstuig.8
Op overtreding stonden zware straffen.
Ook werd de stedelijke macht beperkt door een nieuw reglement. Een delegatie
uit Gedeputeerde Staten (Staatscommissie) reisde meerdere steden af om er-
voor te zorgen dat het nieuwe decreet uitgevoerd werd. In Dokkum, dat als zeer
patriottisch gezind bekend stond, gingen de 32 vroedschapsleden schoorvoetend
akkoord (met instemming van hun achterban); ze vreesden dat als ze nee zeiden
en aftraden, dan alleen maar Oranjegezinde leden benoemd zouden worden. Maar
op hetzelfde moment dat de stadsregering zich op verzoek van de burgerij naar
die dwang schikte, verzocht de Burger-Krijgsraad het woord te mogen voeren.
De Staatscommissie toonde zich zeer misnoegd wegens dit verzoek en dacht
door een straffe houding aan te nemen en dit volstrekt te weigeren, zich van dit
verzoek af te maken. Met andere woorden op de vraag “mogen we binnenkomen
en ons verhaal doen”, hadden ze botweg geantwoord “nee”. Maar deze houding
mislukte. Ondanks dat hun verzoek was afgewezen, traden de burgerofficieren
toch binnen (ze zullen in de toen nieuwe Vroedschapszaal vergaderd hebben)
en lazen een Tegenverklaring wegens deze daden van Geweld en Overheersing
voor. Het gevolg was dat de Staatscommissie zich niet meer veilig voelde in een
12
stad, die zo volijverig voor haar rechten opkwam en verliet Dokkum spoedig.
De burgermacht liet haar spierballen zien en dreigde zich desnoods met geweld
tegen de beperkende maatregelen van de Friese Staten te verzetten. Dit begon
op een burgeroorlog te lijken.
Zogenaamde keerprent, 17x14 cm,
1784 (collectie Museum Dokkum19
).
Anonieme, Oranjegezinde spot-
prent op de burgerbewapening en
de bevordering daarvan, door het
aanbieden van vaandels, trommen
en dergelijke en het bijeenbren-
gen van gelden door Patriotsche
dames of Donatrices (begunstig-
sters). Het leek heel wat, vonden
de Orangisten, maar uiteindelijk
waren de fraai geüniformeerde
patriot en zijn mooi geklede
vrouw in het dagelijks leven niets
anders dan handwerkslieden in
hun armelijke woning. Door het
omvouwen van vier stroken papier
kon deze metamorfose bewerk-
stelligd worden. We zien dan de
schutter in sleetse kleding die
zijn schort voor doet, terwijl zijn
vrouw met de bezem aan het werk
is. Geheel rechts hun slaapplaats,
een eenvoudige bedstee met stro,
waarvan het onderluik open staat.
Het opschrift ‘Volksmajesteit’ is
natuurlijk ironisch bedoeld. En de
even ironische betiteling ‘Veld-
hoen’ is gekozen omdat veldhoen-
ders (patrijzen e.d.) op de grond
broeden, laag-bij-de-grondse
vogels zijn. In het onderschrift een
zesregelig vers.
13
In reactie daarop werkten de Friese Staten op 4 september 1787 aan een pu-
blicatie, waarbij alle besluiten uit het verleden tot wettiging van gewapende
genootschappen en vrijkorpsen werden ingetrokken en deze genootschappen
en vrijkorpsen afgeschaft en verboden werden. Dus eerst was alleen de invoer
14
van wapens verboden, nu werden de vrijkorpsen zelf verboden. De Staten had-
den vier jaar eerder, in december 1783, zelf die burgerbewapening toegestaan
vanwege een dreigende oorlog van ons land met de Duitse keizer. Bovendien
hadden ze zich toen uit ’s Lands Magazijn soms de benodigde wapens daartoe
verschaft. Dokkum had op eigen kosten als eerste in Friesland een exercitiege-
nootschap gevormd onder de naam Pro Aris et Focis.9
Dit betekent letterlijk voor
altaren en huissteden, maar meer figuurlijk voor geloof en vaderland. Natuurlijk
zouden die genootschappen en korpsen moeten fungeren binnen de reguliere
wetten en onder gezag van de overheden. Een andere belangrijke bepaling
toentertijd was dat iedereen deel uit kon maken van die gewapende macht.
En dat maakte dat vele doopsgezinden, katholieken en andere minderheden
hier graag gebruik van maakten. Tot dan toe moest men voor alle belangrijke
functies, zeker overheidsfuncties, de enige ware religie toegedaan zijn, c.q. van
de hervormde gemeente lid zijn. Die gewapende burgerwacht bestond in die
vier jaren naast de gewone schutterij, maar had eigenlijk dezelfde bevoegd-
heden “ten einde ingevalle van Nood geen verwarringe daar uit mogte voort-
vloeijen”.
Maar nu was de situatie anders, stelden de Friese Staten: het toenmalige geschil
met de Duitse keizer was vereffend en bovendien waren er nu elementen bin-
nen de exercitiegenootschappen die de leden aan het opstoken waren tegen
het wettige gezag. En dat was zelfs zo ver gegaan, dat zij zich met de door de
Staten verschafte wapenen verzette tegen de bevelen van het College van Ge-
deputeerde Staten. Ja, het was zelfs zo ver gekomen dat een Hoofd Officier van
het Leeuwarder Exercitiegenootschap, genaamd A.J.C. de Bere, het bestaan had
om de provinciale ammunitiemeester (de hoogste ambtenaar inzake krijgsma-
terieel) op de openbare weg gewapend ‘aan te randen’. Daarna voerde hij hem
gevankelijk af naar Franeker, het belangrijkste bastion der opstandelingen. In de
Leeuwarder Courant van 30 augustus 1787 stond dit voorval aldus beschreven:
Pieter Fontein en A.J.C. de Beere, aanhangers van de Franeker rebellie, nemen
gevangen ’s lands ammunitiemeester Ennius Harmen Bergsma, die op order
van Gedeputeerde Staten naar Harlingen ging en zijn terugreis over Makkum
nam. Tussen Wons en Witmarsum dreigden zij hem met pistolen en dwongen
hem zijn rijtuig te verlaten. Zij namen hem mee naar Franeker, waar buiten de
15
poort een detachement gewapende vrijcorporisten van Wonseradeel zich bij hen
voegden.
Daarom was nu de tijd gekomen, vonden de Staten, dat de exercitiegenoot-
schappen en gewapende vrijkorpsen ontbonden moesten worden. Allen dienden
hun wapens weer in te leveren, ook de loyale leden. De stedelijke schutterijen
moesten natuurlijk blijven bestaan en wel op hun oude getal.
De wapens moesten nu binnen 14 dagen in Leeuwarden ingeleverd worden,
waarbij men een geldelijke compensatie kreeg als een soort schadevergoeding
en blijk van goede wil: 15 gulden voor elke snaphaan (geweer) met bajonet en
patroontas en nog eens 2 gulden als daarbij een sabel werd overhandigd, alles
in goede conditie uiteraard.
Maar natuurlijk gingen niet alle gewapende burgers hun wapens braaf inle-
veren.10
Er kwam op 8 september een te Leeuwarden geschreven artikel in de
Hollandsche Historische Krant, volgens de redactie van het Nieuwe Nederlandse
Jaarboek geschreven door één der driftigste heethoofden, met fel protest tegen
de aangekondigde afschaffing van de vrijkorpsen. Het besluit van de Staatsleden
wordt een lafhartige ommezwaai genoemd, die in de provincie een ‘allersterk-
ste sensatie en gisting’ heeft verwekt. En in plaats dat de vrije Fries zomaar
zijn wapens uit handen zou geven om een weerloze prooi van de heerszucht te
worden, is deze aangevuurd geworden om de wapens niet slechts te behouden,
maar deze dadelijk te gebruiken tegen zijn Dwingelanden. Als voorbeeld noemt
de schrijver Dokkum:
Toen de provinciale publicatie gisteren zou worden afgelezen [publiek bekend
gemaakt], kwamen de ingezetenen die ontwapend moesten worden, juist in
de wapenen en verzetten zich ‘met zoveel nadruk tegen deze geweldenarij’ dat
het stadsbestuur van de publicatie afzag en een commissie van twee heren
benoemde om met de gewapende burgerij de rust te bewaren en de stad te
verdedigen, als men met geweld de ontwapening wilde doorzetten. “En dit zal
waarschynlyk in verreweg het grootste gedeelte onzer zo jammerlyk verdrukte
Provincie het gevolg zyn van deezen onberaamden stap onzer Dwingelanden,
die hun eigen val zal verhaasten.”
16
Heel aanschouwelijk ziet men hier de tweespalt in de toenmalige samenleving,
die gemakshalve een strijd van de patriotten tegen de Oranjegezinden wordt ge-
noemd (zelf spraken zij in 1787 van Nieuwstaatsgezinden tegenover Oudstaats-
gezinden). En Dokkum gold als een bij uitstek patriottisch bolwerk. Franeker was
in deze dagen het centrum van de dissidenten, met de oud grietenijsecretaris
van Westdongeradeel Coert Lambertus van Beyma (een man uit de aristocratie
en nota bene zoon van de secretaris van de Friese admiraliteit) als een der voor-
naamste kopstukken. De stad had zich extra verdedigd tegen een aanval vanuit
Leeuwarden en er werd een tegenregering uitgeroepen. Het boven aangehaalde
krantenartikel eindigt met de overtuiging van een gehele politieke omwenteling
in de provincie, waarbij “Dwingelanden, Militairen en eenige weinige, lafhartige
On-Friesen aan de eene [zijde] - waardige Representanten, de bloem der Natie,
en getrouwe Bondgenooten, ja, wy durven het vryelyk zeggen, God zelve….aan
de andere zyde!” De opstandelingen hadden de provincie Holland, in het bijzon-
der de stad Amsterdam, als bondgenoot. Vandaar zouden zij gesteund kunnen
worden met oorlogsbehoeften, manschappen en geld.11
Complete anarchie dreigde en de Friese Staten hadden weliswaar hun eigen
garnizoenen in diverse steden en de beschikking over de Admiraliteit, maar
riepen toch ook de hulp in van de hoven van Frankrijk, Engeland en Pruisen. Het
antwoord van de dissidenten in Franeker was een open brief (15 september)
vol dreigementen, met name gericht aan Johannes Casparus Bergsma, die zich
volgens hen nog steeds de titel aanmatigde van eerste Heer van het minderge-
tal (commissie van volmachten binnen de Friese Staten, de ‘ziel der staatsverga-
deringen’) en aan Martinus van Scheltinga te Heerenveen. De brief gold als een
ultimatum aan Bergsma en de zijnen en zodra de ondertekenaars iets zouden
merken van de nadering van vreemde troepen, zouden ze gewapend in opstand
komen: hun huizen [van Bergsma c.s.] zouden verwoest worden, hun bezittingen
geconfisqueerd en indien nodig de provincie ter verdediging onder water gezet.
Als teken van de goede wil eisten ze ondertussen dat er twee gijzelaars gezon-
den zouden worden. Tot de ondertekenaars behoorden, naast de genoemde Van
Beyma en De Bere, ook de Dokkumer Pieter Breugeman. Door de redactie van
het Nieuwe Nederlandse Jaarboek werd de brief betiteld als onzinnig, onge-
hoord en een bewijs van ‘hoezeer het politieke fanatisme de hersenen ontstelt
17
en niet minder dan godsdienstige (of liever ongodsdienstige) geestdrijverij, tot
de ontmenste gevoelens en snoodste stappen kan vervoeren.’ En dat nog wel
van niet de minsten uit de samenleving.
Maar het tij keerde toen de vreemde troepen inderdaad kwamen en hulp uit
Frankrijk voor de patriotten uitbleef. In allerijl wisten de kopstukken uit Franeker
te ontkomen. Het betekende het definitieve einde van de burgerbewapening.
Volgens het Nieuwe Nederlandse Jaarboek werden er toen circa 5000 schiet-
geweren ingeleverd bij de autoriteiten en werd er ook een grote hoeveelheid
uit vaarten en sloten gehaald, die de vluchtelingen daarin geworpen hadden.
Uiteindelijk kon de stadhouder zijn macht geheel herstellen met hulp van de
troepen van zijn zwager de koning van Pruisen. Als maatregel tegen de op-
standigen verlangde hij eigenlijk alleen dat ze (de patriotten dus) uit openbare
ambten gezet zouden worden. Het schijnt vooral zijn echtgenote geweest te zijn,
de zuster van de Pruisische koning, die aanstuurde op financiële genoegdoening
door verbeurdverklaring van hun goederen. Duizenden vluchtten voor kortere
of langere tijd naar het buitenland, waarbij vooral Saint Omer (Sint Omaars) in
Noord-Frankrijk het centrum van uitgeweken patriotten werd, inclusief Friezen
als C.L. van Beyma.
De situatie in Dokkum in deze dagen
De publicatie van de Friese Staten van 4 september over ontbinding van de
gewapende burgermacht was, zoals hiervoor verhaald, niet goed gevallen.
De Schutterij en het Genootschap hadden het verder aflezen van die publica-
tie tegengehouden en hun beklag gedaan bij de magistraat met de eis dat
hun voorrechten gehandhaafd zouden blijven. In plaats van hun wapens in te
leveren, werden die juist massaal opgenomen. Op 6 september vergaderden de
magistraat en vroedschap eerst afzonderlijk, de dag erna gezamenlijk, over een
verzoek van (afgevaardigden van) de “Edele Manhafte Krygsraden van de Schut-
tery en ’t Excercitie-Genootschap, sampt [samen met de] Burger Sociëteit.” Het
verzoek was eenvoudig: men verzocht het Exercitiegenootschap niet te ontbin-
den maar in de oude rechten en privileges te handhaven. Hierop werd door de
stadsregering een commissie in het leven geroepen. Uit de burgemeesters koos
men W. de Roos en dr. G. Breugemans; uit de vroedschap de edelachtbare heren
18
19
J.D. Siersma als voorzitter, verder mr. J. van Vliet, S. Visscher, L.R. Synja en O. Gos-
lings. Deze commissie vergaderde daarop met vertegenwoordigers van de Edele
Manhafte Krygsraden van schutterij en genootschap. Hun conclusie was dat het
Excercitie-Genootschap Pro Aris  Focis dat hier in 1783 op wettige wijze was in-
gesteld, een zaak was waarover zij zelf konden beslissen. Daar had het provinci-
aal bestuur niets over te zeggen. Van oudsher konden de steden zelf beschikken
over hun schutterijen. Maar bovendien had de provincie eind augustus dat jaar
Dokkum opgeroepen beducht te zijn op de komst van schepen met gewapende
troepen en hen met alle middelen (waarvan de rekening naar de provincie kon
worden gestuurd) te beletten aan land te gaan en verder te trekken. Alles over-
wegende stelde de commissie uit raad en vroedschap voor om een College met
ruime macht en autoriteit te benoemen ter verdediging van de stad. In dat Col-
lege van Defensie zouden zitting moeten hebben: een regerend burgemeester
(dat werd J. Fockema), een raadslid namens de vroedschap (mr. J. van Vliet), een
Burger-Bevelhebber (G. Riemersma), een lid van het Genootschap (J.K. Teitsma)
en een lid van de Burger-Sociëteit (mr. A.M. van Poutsma): allemaal namen die
we tegenkomen op de staat van ontvangst van het concert! Die defensiecom-
missie moest de taak en bevoegdheid hebben om - zonder toestemming van de
stadsregering - al het gewapende volk van buiten de toegang tot de stad te ont-
zeggen. De commissie had ook alvast een reglement voor de wacht gemaakt.
Om een beeld te krijgen van hoe zo’n wacht eruit zag en functioneerde, hierbij
het reglement:
Reglement voor de nieuwe, verdubbelde wacht
1. 	De gewone burgerwacht (een officier, een sergeant en acht man) zal ’s
avonds worden versterkt met vier of vijf man en een officier van ’t Genoot-
schap, zoveel als nodig geoordeeld zal worden door de heren officieren, in
overleg met de heer President-Burgemeester en het College van Defensie
van deze stad.
2. 	Deze wacht zal ’s avonds onder het luiden van de eerste Poortklok samen-
komen voor het huis van de officier van de schutterij die de wacht heeft en
vandaar met slaande trom ter wacht trekken.
Detail van een pentekening van
de Waag annex Wacht te Dokkum,
door F.J. van der Elst, 26x21 cm,
circa 1765-90 (collectie Museum
Dokkum). Ingekleurd 2015.
Het waaggebouw uit 1753 was
van meet af aan bedoeld om te
wegen (aan de noordkant) en om
te waken, dus om de wacht te her-
bergen, aan de zuidkant. Onder de
luifel zijn nog geweren te zien die
aan de zuidgevel zijn opgehangen;
er staat ook een geweer achte-
loos tegen een zuil. Ernaast is een
wachthuisje met kijkgaten naar
opzij. De twee ramen bovenin zijn
van het officiersvertrek. Naast het
stadhuis aan de Zijl was overigens
ook een wacht, met een wachtlo-
kaal boven.
20
3. 	Daarna zal de officier met de hele wacht met een tamboer, op één man na
die met het geweer de wacht moet lopen, weer naar huis mogen gaan en
verplicht zijn, onder het luiden van de laatste poortklok, weer op de wacht-
kamer te verschijnen [die was op de verdieping van het stadhuis aan de Zijl].
Ze moesten daar blijven zolang de officier van de schutterij dat nodig achtte;
alleen de tamboer mocht met goedkeuring van de officier weggaan en al-
daar bij provisie blijven tot het Poortklok luiden.
4. 	Niemand zal dronken ter wacht mogen komen, of gedurende de wacht zich
dronken drinken, op boete van 12 stuivers.
5. 	De officier zal geen gasten op de wacht mogen toelaten.
6. 	De officier zal verplicht zijn om de hele nacht te laten patrouilleren door drie
man met een (onder-)officier, waarvan de commanderende officier niet vrij
zal zijn, en een man met het geweer de wacht zal laten lopen, die niet ver-
der zal mogen gaan dan het huis van de koopman Kriegel en tot de hoek van
’t stadhuis.
7. 	Niemand van de leden van ’t Genootschap in de stad die gezond is, zal
absent mogen blijven of een man in zijn plaats mogen stellen, maar moet
in persoon tegenwoordig zijn, tenzij er met toestemming van de officier van
zijn corps een ruiling met een ander geschiedt.
8. 	Niemand zal op de wacht zich verstouten te vloeken, razen, tieren of luid-
ruchtig te zingen, op boete van 6 of 12 stuivers, naar goedvinden van de
officier.
9. 	De officier zal verplicht zijn ’s morgens, nadat hij de wacht gehad heeft, aan
de president-burgemeester rapport te doen.
10.	Deze artikelen, alleen betrekking hebbend op de verdubbelde wacht, zullen
plaats hebben zolang de nood dat vordert. En wordt het wachtreglement,
door magistraat en vroedschap vastgesteld, ten opzichte van de voordelen
aan de Schutterij, gelaten in zijn volle kracht; zullende de voordelen die daar-
uit voortkomen, door de leden van de Schutterij allen worden genoten.
21
Aftreden Dokkumer College van Defensie 24 september
Op 24 september vroegen de leden van het College van Defensie ontslagen te
worden vanwege ‘de omstandigheid van tijden en zaken.’ Met andere woorden:
ze zagen geen heil in verder verzet tegen de opdracht van de provincie om de
volksbewapening op te heffen. Op hun voorstel ging de stadsregering er toe
over de wapens van het opgeheven Genootschap in te vorderen en deze aan ’s
Lands Ammunitie Meester in Leeuwarden te doen toekomen. Zoveel woorden er
aan het verzet gewijd werden, zo stilletjes en in mineur ging het stadsbestuur
overstag. De Dokkumer bestuurders zongen nu letterlijk een toontje lager.
Van dit alles had men natuurlijk ten tijde van het concert in Dokkum op de 22ste
maart dat jaar nog geen weet. Daar was de teneur, mag men aannemen, nog
geheel allegro en andante cantabile.
Stadswapen Dokkum 1751.
22
Iets over het concertleven in die tijd
De welbekende schutterijmuziek was een 19de
-eeuws fenomeen, geïntroduceerd
door de Franse militairen vanaf 1795.12
De marcherende en musicerende schut-
ters (in onze tijd muziekkorpsen met aan de schutters ontleende uniformen)
brachten als een soort wandelend orkest alle lagen van de bevolking in contact
met muziek. Maar ook daarvoor was er buiten de kerk en het hofleven sprake
van muziekbeoefening en het luisteren naar muziek. Leeuwarden kan bijvoor-
beeld bogen op een Collegium Musicum vanaf 1593. Dat was uit de aard der zaak
een gebeuren voor de elite: hierin zaten “veel [voor-]treffelycke Edele personen,
Doctoren en Borgeren [burgers]”. Een accent lag op zangkunst, maar er was ook
aandacht voor de instrumentale muziekbeoefening. Een inventaris uit 1640 geeft
al diverse soorten fluiten en violen. In de daarop volgende eeuw was het hof
van de Friese stadhouders van enig belang voor de ontwikkeling van het muziek­
leven in Leeuwarden. De muzikale vrouw van stadhouder Willem Carel Hendrik
Friso had in haar jeugd muziekonderwijs genoten van Georg Friedrich Händel.
Deze Anna van Hannover (1709-1759) liet dikwijls musici aan haar hof optreden.
Maar als de hofhouding van de Friese stadhouder in 1747 naar Den Haag ver-
trekt, betekent dat een gevoelige terugslag voor muziekminnend Leeuwarden.
De stimulerende rol van het hof wordt daarna overgenomen door de Friese adel
en aristocratie. Zij vormen vanaf 1750 een muziekgenootschap onder de naam
Collegium XII virorum: Constanter audi, vide et tace (College van 12 mannen:
hoort, ziet en zwijgt altoos).
P. Tuik13
verwoordt het aldus: Dit genootschap van aanzienlijken houdt zich bezig
met muziek en ander vermaak, waarbij de leden om de beurten als gastheer
fungeren. Daarnaast komen de adellijke patriciërs in hun eigen Grote Sociëteit
bijeen, waarbij er viermaal per jaar wordt vergaderd. Een strenge ballotage
vormt de waarborg tegen toetreding van ongewenste individuen. … Dat alles
kan niet verhullen, dat Leeuwarden na 1747 afglijdt naar een gewoon provincie-
stadje waar op cultureel gebied nog maar weinig te beleven is.
23
Een indruk van wat er was op het gebied van openbare concerten in de Friese
steden wordt verkregen uit advertenties in de Leeuwarder Courant. Zo kan men
lezen:
*	1754 27 maart: Concert te Harlingen, ’s middags om 4 uur in [herberg] het Hof
van Friesland, door H.W. Haubach (entree 1 gulden).
*	1754 9 mei: Gerzony geeft een publiek concert in de Stadsdoelen te Leeuwarden.
*	1758 7 oktober: Wordt bekend gemaakt aan de liefhebbers van de muziek-
en zangkunst, dat bij G. v.d. Wal, boekverkoper te Leeuwarden in ’t Nauw,
verkocht worden allerhande soorten van gedrukte en geschreven muziek
om te zingen, of te spelen op de fluit, waldhorens en andere instrumenten,
ook worden bij hem verkocht alle soorten van concertlijnen, en gemaakte
muziekboeken.
*	1759 10 oktober: Madame Barbarini, Italiaanse zangeres, geeft haar laatste
concert in de zaal van de herberg De Valk te Franeker; zij zingt 6 nieuwe
magnifieke airs [aria’s], entree 1 gulden.
*	1765 18 februari: Op princessejaardag [vergelijk koninginnedag] ten huize van
J.M. van Beyma [de vader van Coert L. en Eduard M. van Beyma!] te Leeuwar-
den is concert gegeven door adel en aanzienlijken der provincie, ’s avonds van
5-9 uur, daarna souper op de Stadsschuttersdoele, met bal tot de morgen.
*	1767 26 oktober: Bij Stotsman, kastelein in het Hof van Friesland te Leeu-
warden wordt gegeven een instrumentaal en vocaal concert, waar madame
Barbarini de nieuwste Italiaanse aria’s laat horen; prijs van 16 concerten 6
gulden, entree fl. 0,50.
*	1771 2 september: Groot muzikaal en vocaal concert door Nicollasi [V. Ni-
colossi, directeur van de Italiaanse opera] op de Doele, biljetten bij monsr.
Craezer14
[J.H. Craeser], kastelein aldaar; entree voor heer met dame fl. 1,50.
*	1771 14 september: De directeur der Italiaanse Opera Nicolassi [V. Nicolossi],
thans in dienst van de hertog van Brunswijk, door Harlingen passerende, zal
in de tent op de Breede Plaats aldaar vertonen Le philosophe de Campagne,
blijspel in drie akten met muziek van Galuppi en Buranelle [hier wordt
bedoeld: Baldassare Galuppi, bijgenaamd Il Buranello], mej. Cesseri [Cesari],
de oudste, zal tussen de bedrijven door aria’s van de voornaamste meesters
zingen.
24
*	1771 14 december: Vocaal en instrumentaal concert op de Stadsdoele te
Leeuwarden door de heer Mayllon uit Wenen, komende van het hof van te
Berlijn. Het concert zal bestaan uit violins concerto solo, violins Flachelet
solo, Violonzello solo, Harpe solo en zal bestaan uit Italiaanse, Latijnse en
Hoogduitse aria’s, begin half zes, biljetten bij monsr. Craeser, kastelein van de
Stadsdoele, entree heer met dame fl. 1,50.
*	1772 18 februari: Monsieur Civylle geeft ’s avonds 6 uur op de Stadsdoele te
Leeuwarden een vocaal-instrumentaal concert met 4 nieuwe airen.
Uit de advertenties wordt duidelijk dat de zaal van de Stads-Schutters Doele in
Leeuwarden meestal als concertzaal werd gebruikt. Waarschijnlijk had dit - be-
halve met de geschiktheid van deze locatie - ook te maken met het verminderd
gebruik ervan door de schutterij zelf. De Doele werd in de loop van de 18de
eeuw
steeds vaker gebruikt voor concerten, feestmalen, bruiloften en dergelijke, die
georganiseerd werden door de stedelijke adel en het regentenpatriciaat. Het
lijkt erop dat de openbare concerten dikwijls niet zozeer doelgericht georga-
niseerd werden maar het initiatief waren van gezelschappen die Friesland op
hun tournee aandeden. Maar, volgens Tuik, dit verandert wanneer de jonge en
talentvolle musicus Jean J. des Communes zich met zijn vader in Leeuwarden
vestigt (1782). Jean des Communes (1759-1843) gaf les op viool en zangkunst en
organiseerde talloze concerten. Zo bijvoorbeeld 20 concerten met L. Hoffmann
in de winter van 1782, op maandagen van 5-8 uur in het Heerenlogement op de
Wirdumerdijk. In 1784 20 dito concerten in de Grote Hoogstraat. Na de Franse re-
volutie in 1795 kon hij de Stads-Schutters Doele in zijn geheel huren en zette een
tent neer op het voormalige schietterrein daarbij voor zijn concerten en toneel-
voorstellingen. Hij tilde daarmee het openbare muziekleven naar het volgende
plan. Het illustreert hoe Jean des Communes lange jaren dé drijvende kracht
achter openbare muziekvoorstellingen in Leeuwarden is geweest.
Rien van Beusichem beaamt dat. Hij stelt in een scriptie: In de tweede helft van
de achttiende eeuw komt in Leeuwarden het openbare concertleven merkbaar
op gang. Steeds vaker werd muziek buiten de beslotenheid van het hof, de adel-
lijke ‘state’ of de voorname huiskamer voor een breder publiek ten gehore ge-
bracht. De concerten door grotere ensembles kwamen echter pas na 1782 goed
25
van de grond. Het is vooral aan de zich in dat jaar in de stad gevestigde muziek-
meester Jean des Communes te danken dat het Leeuwarder muziekleven vanaf
dat moment begon te floreren. Hij organiseerde vele concerten en operavoor-
stellingen. Daartoe werden gelegenheidsorkesten geformeerd die altijd waren
samengesteld uit zowel meesters als liefhebbers. Het in studie nemen van soms
grote werken moet voor de amateur-musici – en niet in de laatste plaats ook
voor hun ‘aanhang’ in het publiek – enorm stimulerend zijn geweest. Zo werd
door Des Communes in maart 1789 ‘met adsistentie der voornaamste liefhebbers
het zangstuk Stabat Mater, à Grand Orchestre, gecomponeerd door J. Haydn, op
de groote zaal der Stadsschuttersdoele’ uitgevoerd.
Volgens Tuik regelden vader en zoon Des Communes bij de organisatie van hun
concerten zowel de huur van zalen als de publiciteit. Daarnaast ondervonden zij
Portret van J.J. des Communes,
Muzijkmeester te Leeuwarden,
door onbekende schilder, olieverf
op koper, 14.5x11.5 cm, omstreeks
1795 (collectie Fries Museum in
bruikleen van de Ottema-Kingma
Stichting te Leeuwarden). Jean
des Communes is afgebeeld in
blauwgrijze jas en met een grijze
pruik op het hoofd. Onder zijn
rechterarm houdt hij een viool.
26
Portret van Nicolaas Arnoldi Knock,
olieverf op doek door F.L. Hauck,
82x66 cm, 1772 (particuliere col-
lectie). Het schilderij op pagina 61
is van dezelfde schilder. De latere
grietman van Ooststellingwerf is
hier afgebeeld als jongen van 13
jaar. Kinderen gingen in die tijd
gekleed als mini-volwassenen en
daarom draagt hij hier ook een
wit gepoederde staartpruik met
grote strik. Nicolaas heeft een rijk
bewerkte jas en vest aan en zelfs
de driekante steek die hij onder
zijn arm draagt, is op dezelfde
wijze met goudgalon afgewerkt.
Vlak daarachter is een klavierin-
strument te zien, wat duidt op
zijn liefde voor de muziek.
Foto RKD Den Haag.
27
steun van aanzienlijke Leeuwardenaren, onder wie prins Ludwig von Waldeck.
Ten huize van die vorst werden door het nieuw opgerichte genootschap Audi et
Tace concerten gegeven.
Een bijzonder concert vond plaats op 22 en 23 september 1785. Kort daarvoor
was stadhouder Willem V in Den Haag van zijn militaire functies ontheven en
bovendien was het dragen van oranje verboden. Hij besloot daarop Den Haag als
zijn residentie te verlaten en ging naar Nijmegen. Maar eerst vertrok zijn vrouw
met hun drie kinderen naar Friesland om in Franeker het tweejarig eeuwfeest
van de universiteit te vieren. Het merkwaardige feit deed zich voor dat zij met
alle egards werd ontvangen, zelfs met parades van diverse burger-exercitiege-
nootschappen, maar dat een Hindelooper die Oranje boven riep, veroordeeld
werd tot een jaar tuchthuis. De Friese regenten en aristocraten, eerst voorname-
lijk tegen de stadhouder gericht, besloten hem nu te steunen om het land van
de ondergang te redden. In die sfeer vond het concert plaats met 30 muzikanten
onder leiding van de grietman van Ooststellingwerf N.A. Knock. Het lijkt mis-
schien vreemd dat een grietman optrad als dirigent. Maar mr. Nicolaas Arnoldi
Knock (1759-1794) was dan ook wel een geval apart, speelde uitstekend orgel
en werd in zijn tijd “een dilettant van eerste klasse” genoemd. Hij kwam uit de
regentenaristocratie, kreeg als kind muziekles en raakte voor de rest van zijn
leven verslingerd aan muziek (vooral orgelmuziek). Hij gaf zelfs het grietman-
schap, in principe een levenslange functie, na enige jaren vrijwillig op. Dat geeft
al aan dat het hart van de jong overleden Knock elders lag (hierna komt het een
en ander nog ter sprake in relatie tot J.W. de Crane). De capaciteiten van de zeer
Oranjegezinde Knock waren ook bekend bij het stadhouderlijk hof en de organi-
satie van de feestviering van het 200-jarig bestaan van de Franeker Academie.
Het concert bij die gelegenheid, in de Martinikerk van Franeker, werd uitgevoerd
door circa 50 muzikanten die hij uit heel het land had laten overkomen. Ze zaten
op een podium direct voor het orgel, in het zicht van de hoge gasten. Ze speel-
den tijdens de binnenkomst van de genodigden en tussen de redevoeringen in.
Ook werden er door een ‘beroemde zangeres’ aria’s ten gehore gebracht.
Wat de muziek-situatie in Dokkum betreft: daar is niet erg veel van bekend. We
weten dat rector De Crane (benoemd 1780) tijdens de openbare plechtigheid in
het kader van het afstuderen van zijn gymnasiumleerlingen, tussen de toespra-
28
ken door, orgelmuziek liet horen. Maar de eerste advertentie van een openbaar
concert in Dokkum buiten de kerk werd gevonden in de Leeuwarder Courant van
februari 1780. Dit was dus voor de komst van vader en zoon Des Communes die
zo stimulerend waren voor het muzikale klimaat in Frieslands hoofdstad en ook
voor de activiteiten van Knock. Dit concert in Dokkum lijkt veeleer het initiatief
van de uitvoerders te zijn dan van Dokkumers die het culturele klimaat wilden
bevorderen. Maar er is sprake van een optreden van (leden van) de Vlaamse
Opera in de “Zaal van de Sociëteit”.
Zou hiermee de concertzaal van de Sociëteit M.L.D.L. bedoeld worden? Het is
goed mogelijk en misschien zelfs wel voor de hand liggend. Volgens de reëel
kohieren (waarover hierna meer) had deze sociëteit haar concertzaal al vanaf
Ets op papier door Cornelis Bogerts
naar een tekening van Pieter
Barbiers, uitgegeven door
Theodorus Crajenschot, 36x27
cm, 1772 (particuliere collectie).
Het onderschrift luidt: Afbeelding
van den Brand op’t Tooneel in de
Schouwburg te Amsterdam; den
11den May, 1772.
29
1775 aan de Diepswal. En ten tijde van het M.L.D.L.-concert in 1787 is in Dokkum
weliswaar ook sprake van een andere sociëteit dan het muziekgenootschap,
namelijk een Burger-Sociëteit, maar het is niet waarschijnlijk dat die in 1780 al
bestond. Hoewel het dus niet expliciet genoemd wordt, zou dit concert er mis-
schien toch wel door toedoen van de Dokkumer muziekliefhebbers gekomen
kunnen zijn. Net als Knock dat later deed, hebben ze wellicht ingespeeld op het
bericht dat de Vlaamse Opera op tournee kwam en contacten gelegd voor een
optreden in Dokkum.
Om een vergelijking met andere steden te maken waar dit Vlaamse gezelschap
in diezelfde maanden optrad: in Leeuwarden was dat in het Heeren Logement
aan het Zaailand; de locaties in Franeker en Harlingen worden niet genoemd;
in Groningen trad het op in de Concert Zaal ten huize van de heer Riedel in de
Poelen Straat nummer 30. Die meneer Johan Philip Riedel was een uit het Duitse
Nassau afkomstige musicus die in 1753 muziekleraar werd aan een Gronings
gymnasium. Hij was in 1764 begonnen met het organiseren van concerten, een
situatie die sterk lijkt op wat er 18 jaar later met de komst van Des Communes
in Leeuwarden gebeurde. Vanaf 1770 deed hij dat vanuit een pand dat meer
geschikt was dan zijn woonhuis. Het bestaat nog steeds onder de naam van
“Concerthuis”.15
Men zocht natuurlijk een wat grotere ruimte en die vond men dan in herber-
gen, een grote privé-woning of - zoals in Dokkum - in een leegstaande zaal
van een voormalig admiraliteitspand. Het waren in deze tijd in ieder geval nog
niet speciaal voor het doel gebouwde concertzalen, dat kwam later pas. Althans
in het noorden, want in Amsterdam was er sinds 1637 al een stadsschouwburg
waar ook concerten werden gegeven. Die werd officieel geopend met een spe-
ciaal door Joost van den Vondel geschreven toneelstuk (Gijsbrecht van Aemstel)
en had boven de poort zijn beroemde vers: De weereld is een schouwtoneel,
Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel. Die poort bestaat nog steeds, hoewel de
schouwburg in 1772 afbrandde tijdens een voorstelling. De grote brand, die ook
naburige huizen in de as legde, kostte 18 mensen het leven, onder wie regenten
en hun vrouwen.
En dit vormt een bruggetje naar het concert in Dokkum in 1780: want het was tij-
dens (door?) een voorstelling van de Vlaamse Opera dat die brand uitbrak. Naar
30
het schijnt was een toneelknecht onvoorzichtig geweest met kaarsen. Op het
toneel stond toen ook juffrouw Neyts, dezelfde die nu in Dokkum een solovoor-
stelling gaf en zich presenteerde als Directrice der thans te Leeuwarden zijnde
Vlaamsche opera.
De brand had het gezelschap aanvankelijk veel negatieve publiciteit opgeleverd,
maar daar had men in 1780 geen last meer van en de Vlaamse Opera toerde
regelmatig door het land. Leider en oprichter was J.T.D. Neyts, die getrouwd was
met de 16 jaar jongere Isabelle Stassinon (1743-1799), meestal juffrouw Neyts
genoemd. Zij werd de belangrijkste zangeres van zijn troep. Aanvankelijk leek
hun huwelijk te stranden toen zij met achterlating van hun eerste kind er van-
door ging met een graaf.16
De graaf liet op zijn beurt een zwangere echtgenote
en vijf kinderen in de steek. Onder druk van de grafelijke familie werd het stel in
Parijs gearresteerd en vond voor beiden gezinshereniging plaats. Isabelle kreeg
in totaal bij Neyts 7 kinderen en stond dikwijls (hoog-)zwanger op de planken.
In de Amsterdamse schouwburg had ze ook solo-optredens waarbij ze Italiaanse
aria’s zong. Volgens tijdgenoten had ze een goede stem, behalve in de hoge to-
nen. Minstens zoveel indruk als haar stem maakte haar verschijning met “blanke
boezem, poezelige handen, welgemaakte leden en vriendelijk gelaat.” Zo’n solo-
optreden van de avontuurlijke, dan 36-jarige, ‘juffrouw Neyts’ vond ook in Dok-
kum plaats. De advertentie meldde dat zij op maandag 7 februari om 17.00 uur
precies, op de Zaal van de Sociëteit een groot vocaal en instrumentaal concert
ten beste zou geven, waarin door haar verscheidene aria’s van de voornaamste
meesters gezongen zouden worden. Voorts zou haar zoon een vioolsolo ten
beste geven en ene mijnheer Duval een solo op de fluit. De prijs was 1 gulden
per persoon, een heer met dame betaalde 1 gulden 10 stuivers. De entreebewij-
zen (lootjes) waren te verkrijgen bij Fr. Tulleners te Dockum.17
Als met de “Zaal van de Sociëteit” de ruimte bedoeld werd, die de Sociëteit
M.L.D.L. gebruikte, dan is het mogelijk zich daar een beeld van te vormen.
31
De concertzaal in Dokkum
De concertzaal bevond zich in een pand dat grensde aan het nog bestaande
admiraliteitsgebouw uit 1618. Momenteel is het een gat in de bebouwing, wijds
het ‘museumpleintje’ genoemd. Het vormde oorspronkelijk een onderdeel van
de gebouwen van de admiraliteit (die in 1645 naar Harlingen verhuisd was).
Het hoofdgebouw daarvan was een adellijke behuizing aan de Diepswal. Bij de
afbraak werd dat als volgt beschreven: 1684 den 11den mei wierd het oude Col-
legie (zijnde Mockemahuis anno 1556 gebouwd) met zijn torentje geheel afge-
broken en tot een tuin gemaakt. Het pand werd ook wel het Blauhuis genoemd,
waarschijnlijk omdat het met leistenen gedekt was.18
Uit schriftelijke bronnen moeten we concluderen dat de admiraliteit op zeker
moment ook het pand ten oosten van het Blauhuis aankocht, op de hoek met
de huidige Schoolsteeg. Het kan niet anders of het is dit pand, dat opgetekend
werd door J. Stellingwerf in 1723 (zie foto), want in tegenstelling tot het Blauhuis
bestond dit toen nog; het werd pas in 1804 afgebroken. Dit hoekpand is goed
te zien op de kaart die door J. Smedema in 1788 gemaakt werd.38
We zien een
groot pand rechts en een wat lager pand links ertegenaan; op de plaats waar
het Oude College zat is een onbebouwd perceel te zien. Op het eerste gezicht
lijken de panden op de tekeningen van Stellingwerf en Smedema niet veel op
elkaar. Dit komt echter vooral doordat Stellingwerf het dak in een merkwaardig
perspectief weergaf. Het lijkt alsof het dak terugwijkt zoals bij een schilddak:
een dak met aan beide korte zijden een driehoekig dakdeel (schild) en een
trapeziumvormig schild aan de lange zijden. Maar aan de ‘trapjes’ hier is te zien
dat Stellingwerf een trapgevel bedoelde en die is per definitie van steen en
kan niet terugwijken. Het pand had dus een zadeldak en een trapgevel aan de
korte kanten. Aldus gecorrigeerd is de overeenkomst op beide tekeningen veel
duidelijker. Twee schoorstenen bekroond door een koperen vaan verraden waar
inpandig de haarden zaten.
Aan de voorkant werd een voornaam uiterlijk verkregen door een stenen dakka-
pel, uitgevoerd met trapgeveltje. In de dakkapel waren ter weerszijden van het
32
venster wapenstenen gemetseld. Stellingwerf vulde beide in met het stadswa-
pen, althans in een verkorte versie daarvan (halve maan en één ster in plaats
van drie sterren). Direct onder het ronde gat in dit trapgeveltje tekende hij, zo
te zien, nog een stokanker als symbool van de admiraliteit. Of dit ook een steen
was of bijvoorbeeld een soort muuranker is onduidelijk. De dakkapel werd vóór
1788 verwijderd.
Boven: recente foto; hiernaast foto
omstreeks 1950 van het complex dat
nu Museum Dokkum vormt. Links
een woonhuis (dan arbeidsbureau)
dat na de afbraak van de concert-
zaal annex gevangenis gebouwd
werd; geheel rechts een pakhuis
van verf-, glas- en teerhandel Tj.
Tilkema (nu Bonifatius-museum).
Daar tussenin links het hoge pand
van de admiraliteit uit 1618 met
daar tegenaan een bijgebouw.
Bij de restauratie in 1963 kregen
beide panden een eigen punt-
dak (schilddak). Op de tekening
echter van Stellingwerf uit 1723
van de andere kant van dit duo
(zie ook pagina 59) is te zien dat
er oorspronkelijk sprake was van
een zadeldak tussen (gedeelde)
trapgevels.
Op de nauwkeurigheid van de
tekeningen van Stellingwerf valt
veel af te dingen. Maar de schaal
van laatstgenoemde tekening lijkt
goed in orde te zijn.
33
Er zijn twee verdiepingen in het pand met ieder vijf ramen maar op de begane
grond bovendien een deurpartij. De ramen hebben kruisvensters met luiken op
de onderste helft; Stellingwerf tekende enkele in open stand. Een hardstenen
stoep bevond zich voor de toegangsdeur met een zandstenen omlijsting.
Links (ten westen) is er in een iets later stadium (?) een lager deel bijgebouwd.
Op de tekening van Smedema heeft dit meer het karakter van een apart, klei-
ner huis. Dit bijgebouw was de gevangenis van de admiraliteit. Het had geen
Probleemloos is deze te projec-
teren over de situatie van vóór
de restauratie uit 1963. De kale
onderkant van de zuidgevel is het
gevolg van het feit dat dit pand in
1618 tegen een bestaand pand, het
latere concertgebouw, werd aan
gebouwd.
Als deze nauwkeurigheid maatge-
vend is voor Stellingwerfs tekening
een jaar later van het concertge-
bouw dan moet dat concertge-
bouw annex gevangenis een fors
gebouw geweest zijn. Op de kaart
van Smedema uit 1788 (een jaar
na het concert) lijkt door het vo-
gelvluchtperspectief het pand uit
1618 een stuk forser, vooral hoger.
Maar de kavelbreedte ter hoogte
van de rooilijn zal Smedema toch
goed aangehouden hebben. Deze
eindigt (nog steeds) direct links
van het voormalige arbeidsbureau.
Bij de projectie van de tekening
over de foto in 1950 is de perspec-
tivische fout van Stellingwerf ten
aanzien van het dak gecorrigeerd,
waardoor de gelijkenis met het
gebouw op de kaart van Smedema
direct opvalt.
34
(zichtbare) deur en op de begane grond twee kleinere, verschillend vormgege-
ven ramen; deze passen beter bij een gevangenis dan de grotere ramen op de
verdieping. De twee ramen van de kamer op deze verdieping hadden hetzelfde
uiterlijk als die van het hoofdgebouw.
Nadat de admiraliteit in 1645 naar Harlingen was verhuisd werd dit hoekpand
voor 975 goudguldens verkocht aan - zoals hij in de koopakte genoemd wordt
- de manhafte Messieur Saecke Idsinga, kapitein en kwartiermeester bij het
regiment van kolonel Aylva, wonend binnen Dokkum. Door de koopakte krijgen
we een indruk van hoe het pand er van binnen uitzag: een schone huizinge, ge-
legen ten oosten van het Oude College of Blauhuis, laatst door de heer advocaat-
fiscaal Reneman en nu door Reinier van Buiten bewoond wordende, met het
gevangenhuis, de kamer daarboven en een zekere loods aan hetzelfde huis
aan de plaats gelegen. Men zou uit deze omschrijving kunnen concluderen dat
het lagere bijgebouw het gevangenhuis was. Stellingwerf noemt het door hem
getekende pand ‘het Admiraliteits Hof te Dokkum.’ Mogelijk dat dit pand door de
raadsleden van de admiraliteit gebruikt werd als ‘gerechtshof’ en werd er recht
gesproken in de grote zaal; na veroordeling of in afwachting van hun berechting
konden de aangeklaagden behuisd worden in de gevangenis die erbij hoorde.
Het is deze voormalige rechtszaal, later grote zaal in de ‘schone huizinge’ ge-
noemd, die in de 18de eeuw gebruikt werd als concertzaal. Bij de verkoop op
afbraak in 1804 wordt het summier beschreven: twee kamers beneden en een
grote zaal boven, voorts een zoldering. Na de afbraak is het perceel altijd onbe-
bouwd gebleven.
Over de naam van het muziekgenootschap
De vele sociëteiten die in de tweede helft van de 18de
eeuw ontstonden, maten
zich dikwijls een Latijnse naam aan. Het Dokkumer muziekgezelschap koos de
naam MUSICA LABORUM DULCE LENIMEN, wat vertaald kan worden als: “muziek
is de zoete verlichtster van de arbeid”. Deze spreuk was niet zo maar bedacht,
maar bestond al veel langer. Zo komt ze bijna letterlijk voor op de (volle breedte
van de) binnenkant van de klep van een virginaal (soort clavecimbel) uit 1640
dat in de collectie van het Rijksmuseum bewaard wordt. Maar er zijn ook allerlei
varianten bekend, zoals: Musica laetitiae comes, medicina dolorum (muziek is
35
de metgezel van vreugde en een medicijn voor smarten), Musica magnorum
solamen dulce laborum (muziek is een zoete vertrooster van grote inspannin-
gen), Musica mentis medicinae maestae (muziek is medicijn voor een droeve
gesteldheid) et cetera.
Waarschijnlijk was de spreuk ontleend aan verzen van de Romeinse dichter
Horatius (65-8 v. Chr.), wiens werk altijd veel bestudeerd is. In zijn ode I.32 komt
een passage voor waarin hij van (de muziek van) de lier zegt dat deze de zoete
verlichtster is van de arbeid.
Waarom de oprichters van het Dokkumer muziekgezelschap juist dit motto
kozen is niet bekend, maar de boodschap is duidelijk: muziek is naast het
dagelijkse werk een aangename ontspanning.
Een virginaal (een oud type
clavecimbel) gemaakt Antwerpen
1640 met op de binnenkant van
het deksel, heel groot, de spreuk
MUSICA LABORUM DULCE LEVAMEN.
Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
36
Hierboven detail van de achterzij-
de; hiernaast de gehele voorkant
van de staat gedateerd 14 maart
1787.
37
De staat van ontvangsten
nader bekeken
Het vel papier meet 43 x 33 cm en is aan beide zijden bedrukt en beschreven.
Het was bedoeld om één keer in de lengte en twee keer in de breedte samen-
gevouwen te worden, zodat een rechthoekig papier van 8,5 x 16,5 ontstond.
Waarschijnlijk werden dergelijke papieren dan, per jaar bijvoorbeeld, in een
linnen zakje bewaard met een etiket erop. Met het bedrukken was rekening
gehouden met dit opvouwen: op beide kanten stonden teksten waarop met de
pen de datum ingevuld kon worden, als ook nog een volgnummer en de hand-
tekening van de secretaris. In dit specifieke geval was alleen de zijde ingevuld
met de datum en het volgnummer. Helaas weten we daardoor de naam van de
secretaris niet.
Op de ingevulde zijde leest:
M.L.D.L. Staat des Ontvangst op het Concert van de Sociëteit te Dockum den 14
Maart 1787. No. 21.
Op de niet ingevulde zijde staat:
Binnestaande posten geregistreert in het Cassaboek van de Societeit M.L.D.L.
den ……… 17…….. in kennisse van my Secretaris …………………………
Bovenaan de voorgedrukte tabel op de keerzijde staat: No. 21. M.L.D.L. Staat des
Ontvangst op het Concert van den 14 Maart 1787.
Aangenomen mag worden dat het volgnummer 21 betekent dat er 20 keer
eerder een concert werd georganiseerd, maar over welke periode en met welke
frequentie is niet bekend. Het jaar 1787 was nog te kort om aan te nemen dat
er toen al 21 concerten georganiseerd werden. Ongetwijfeld zal de nummering
daarom over verschillende kalenderjaren heen gelopen hebben. Een mogelijk-
heid is dat men elk seizoen begon na de zomervakantie; in dat geval zou een
volgnummer 21 betekenen dat vanaf oktober er tweewekelijks zo’n concert
gehouden werd: dan komt men in half maart uit op ongeveer 21.
38
Maar omdat dit voor zover bekend het enige document is dat van de hele ad-
ministratie van de sociëteit bewaard bleef, blijft het gissen hoe dat precies zat
met die concerten. Waren het bijvoorbeeld concerten waarnaar alleen geluisterd
werd, of waar ook geoefend werd door de leden? We weten van slechts twee
bezoekers aan het concert dat ze een muziekinstrument bespeelden.
De voorgedrukte posten op de tabel die ingevuld konden worden, bieden ook
weinig houvast. De meest linkse kolom was om namen in te vullen van Direc-
teuren en Leden de Heeren ….. Met ‘directeuren’ zullen de bestuursleden van de
sociëteit bedoeld zijn. Duidelijk is dat vrouwen geen lid van de sociëteit konden
zijn, maar ze konden wel zo’n concert bezoeken als introducéé. Dat werd aange-
geven in de twee kolommen voor de introducés, dames of heren apart aan te
geven. Dan komen er vakjes voor de consumpties. Die avond was het alleen mo-
gelijk om halve flessen rode of witte wijn te kopen, of een kop koffie. De andere
voorgedrukte drankjes waren doorgestreept als zijnde niet leverbaar: Glaasjes
Liqueur; Glaasjes Genever; Mengele Bier.20
Hierna volgen drie vakjes waar ook een kruis door gezet was, hetwelk men dus
niet (meer) wilde noteren: dat ging over wegblijvers, te laat komers en leden
die te vroeg weggingen (Abs[ent]. gebleve; te laat gekome; te vroeg gegaan.).
Tot slot waren er drie vakjes die niet doorgekruist waren, maar ook niet in-
gevuld: met de Pyp op het Orchester; zelfs op het Orchester; de Gast op het
Orchester. Het was blijkbaar verboden om, zeker met een pijp, het podium of de
orkestruimte te betreden en dat gold ook voor de meegenomen gasten. Waar-
schijnlijk stond daar een kleine boete op, maar - zoals gemeld - werden deze
kolommen die avond niet ingevuld.
Onderaan de tabel kon er getotaliseerd worden. Er waren bij het concert 27 le-
den, 6 gasten (3 dames, 3 heren). Er is één namenvakje waar een beschadiging
in het papier het onmogelijk maakt te lezen wat er gestaan heeft, maar (toeval-
lig?) is hier in de kolommen niets ingevuld, of beter gezegd, zijn hier allemaal
streepjes gezet. Waarschijnlijk missen we daar niemand; het totaal aantal bezoe-
kers bedroeg dus 33 (30 heren en 3 dames). Samen werd er geconsumeerd: 6,5
liter rode wijn en 8 kopjes koffie.
Totale opbrengst die avond: 7 gulden 8 stuivers. Uit deze cijfers kunnen de
prijzen herleid worden: een halve rode wijn kostte 8 stuivers; een kopje koffie 3
39
stuivers en voor een gast moesten 4 stuivers betaald worden. De secretaris no-
teerde alles in zijn keurige handschrift en misschien dat het paraafje in potlood
bij alle consumpties van de penningmeester was, die alles naderhand nog eens
grondig controleerde.
Dit is in feite alles wat er over de staat van ontvangsten te vermelden valt. Op
een aantekening in het museum staat nog dat er zich in het Fries Museum een
lijst moet bevinden met leden, lopend vanaf het jaar 1775. Deze kon nog niet bij
deze publicatie betrokken worden.
40
Over de bezoekers aan het concert
Alle bezoekers van het concert opt 14 maart 1787 konden, soms met de nodige
moeite, getraceerd worden. Probleemgevallen waren namen als Hoekstra, van
der Werff en - hoe kan het ook anders - De Vries. Voor deze gevallen is een
keuze gemaakt of zijn twee mogelijkheden gepresenteerd. Uit de reëel kohieren
bleek dat nummer drie, J. van Vliet, de secretaris van het muziekgenootschap
was. Andere bestuurders zijn niet bekend. De concertgangers worden hierna,
behoudens een enkele uitzondering, in volgorde van binnenkomst behandeld.
1. Adam Godfried Schultz (Kampen 1734 - Dokkum 1816, overleed de dag voor
zijn 82ste verjaardag). Nederlands Hervormd. Was 53 jaar oud ten tijde van het
concert, had twee introducées en had twee maal rode wijn op zijn conto staan.
Als eerste die avond werd genoteerd A.G. Schultz. Hij kwam in het gezelschap
van twee dames; wie dat waren is niet bekend, want van geen van de introdu-
cés die avond werd de naam genoteerd.
Hij kwam uit een predikantenfamilie (met een grootvader die vanuit Duitsland
naar Nederland kwam). Zijn vrouw (huwelijk in 1770 te Kampen, zie ook hieron-
der bij nummer 12) Françoise Johanna Doitsma was een predikantendochter. Zijn
zwager was mr. Petrus Adrianus Bergsma, de laatste grietman van Dantumadeel
en na 1795 baljuw van Dantumadeel en Kollumerland. De zeer gefortuneerde
Bergsma was namelijk getrouwd met de toentertijd veertienjarige (!) zuster van
Françoise. Misschien waren deze zusters Doitsma de introducées van Schultz die
avond.
Schultz kende ongetwijfeld de rector J.W. de Crane (nummer 8) goed, want zijn
jongste zoontje Ephraïm Jacob was dat jaar naar het Dokkumer gymnasium
gegaan en zat in de eerste klas. Schultz werd geen predikant zoals zijn vader
en schoonvader maar ontvanger van konvooien en licenten, een soort belas-
tingambtenaar. Hij werd met dat beroep al genoemd toen hij zich op 28-jarige
leeftijd vanuit Franeker als lidmaat van de hervormde gemeente in Dokkum liet
inschrijven.
41
Uit 1780 is bij toeval een brief van hem bewaard gebleven, die hij schreef aan
een vriend in Nederlands-Indië. Het schip dat de post vervoerde, werd onder-
weg gekaapt door de Britten en kwam in een Engels archief terecht. In de brief
komt de grietman Eiso de Wendt ter sprake, die eerder dat jaar overleden was
en zijn prachtige buitenhuis te Kollum had nagelaten aan zijn neef. De ook bij
het concert in Dokkum aanwezige A.R. de Wendt was een zoon van die neef en
erfde het landgoed jaren later. Schultz geeft de vroegste beschrijving die bekend
is van een wonderlijk bouwsel op dat buiten, een soort poort onder een hoge
berg, bekroond door een theehuis. Hij spreekt het vermoeden uit dat De Wendt,
die rijk geworden was in de oost, hierbij geïnspireerd was door soortgelijke
constructies die hij in Indië had gezien.
Toen na de revolutie van begin 1795 de nieuwe machthebbers, gematigde patri-
otten onder leiding van (o.a.) Daam Fockema (nummer 22), de oude regentenre-
gering van Dokkum ontbonden en nieuwe leden benoemden, hoorde Schultz tot
de eerste lichting van voorlopige stadsbestuurders. De brenger van het nieuws
was Thijs Feenstra, nummer 16 op de lijst concertbezoekers.
Tekening van een bijzondere
constructie in de uitgestrekte
tuinen van het pand Oostenburg
te Kollum (collectie Oudheidkamer
Mr. Andreae te Kollum). Niet gesig-
neerd; een soortgelijke tekening
werd door A. Martin omstreeks
1870 vervaardigd. Het bouwsel was
aangelegd door de steenrijke Eiso
de Wendt vóór 1780 en men kon
het beklimmen via steile trappen
en vervolgens op de top in een Chi-
nees zomerhuisje van het uitzicht
genieten. Omdat de hoeken aan-
gevuld waren met aarde en ook
bovenop aarde was gestort, sprak
men van de Stenen Berg. Door de
poort heen ziet men het theehuis
dat aan de Trekvaart lag.
42
2 en 5: Klaas (Aalsum 1744 - 1815, bijna 71 geworden) en Rein Jans Minnema
(Aalsum 1737 - 1820, 83 geworden). Beiden Nederlands Hervormd. Waren ten
tijde van het concert 42 en 49 of 50 jaar oud en dronken een glas wijn. Woonden
in het huis met de klokgevel aan de Aalsumerpoort (eerste links over de brug
vanaf de stad komend).
Als tweede die avond komt binnen de 42-jarige houtkoper Klaas Jans Min-
nema, ongetwijfeld samen met zijn broer Rein (koopman, 49 of 50 jaar oud);
die is even de jassen ophangen en wordt als 5de
genoteerd. Het is niet helemaal
duidelijk of zij het huis aan de Aalsumerpoort al bewoonden in maart 1787; het
jaar daarop in ieder geval wel. Het huis werd gekocht van de familie van Albert
Ballings. Gerardus Riemersma, die (toevallig?) direct na Rein binnenkomt in de
concertzaal, was getrouwd met een dochter van genoemde Albert Ballings die
woonde in dat huis.
Rein is erg gesteld op zijn broer, die bij hem en zijn vrouw inwoont. De broers
zijn kinderloos en dat maakte hun band wellicht nog sterker. Dat blijkt ook wel
uit de roerende advertentie die Rein jaren later in de Leeuwarder Courant zet
vanwege het overlijden van zijn broer:
Heden morgen ten acht uren, overleed op het onverwachts, na een sukkeling
van slechts zeven dagen, mijn waarde broeder Klaas Jans Minnema, in leven
houtkoper alhier, in de ouderdom van bijna 71 jaren. Het zware en aandoenlijke
voor mij in mijne omstandigheden laat zich beter gevoelen dan beschrijven; aan
de nagedachte van het geluk, dat ik boven anderen, met hem zo vele jaren in
de beste eensgezindheid en vergenoegen mocht doorbrengen, doet mij mijn
smart lenigen. Dokkum 2 mei 1815, Rein J. Minnema.
In een artikel43
over de lotgevallen van hun woonhuis wordt geopperd dat Rein
de eigenaar was van het herenhuis dat ook boerenbehuizing wordt genoemd
vanwege de koeien en paarden die er onderdak vonden. Het lijkt er inderdaad
op dat híj het geld had. Hij betaalde die avond ook hun wijn. Als Rein vijf jaar
na zijn broer overlijdt (1820) laat hij, naast onroerend goed, het enorme kapitaal
van ruim 135.000 gulden na.
Behalve nog hun liefde voor muziek is er verder weinig bekend van de broers.
Ze behoorden door hun geld tot de rijkste burgers van Dokkum. Daardoor komen
ze ook voor in belastinglijsten, zoals die voor rijtuigbezitters.31
De gebroeders
43
Minnema beschikten over een overdekte wagen met twee paarden bespannen.
In het dagboek van burgemeester Fedde van Slooten uit 1789 komt deze passa-
ge voor: vrijdag 9 oktober ben ik tegen de avond eens om het bolwerk gewan-
deld en in schemeravond een pijp tabak gerookt bij koopman Rein J. Minnema
en zijn nieuwe zomerhuis eens bezien.
Twee foto’s vanuit ongeveer
dezelfde hoek, met uitzicht op de
Aalsumerbrug en het pand van
de gebroeders Minnema (collectie
Museum Dokkum). Dit pand met
de karakteristieke klokgevel staat
direct over de brug links (op de
onderste foto te zien). De bovenste
foto uit kort na 1900 laat het grote
achterhuis aan de Noordergracht
zien; de andere foto is uit om-
streeks 1935-55.
44
3. Joachim van Vliet (Batavia 1743 of 1744 - Wijk bij Duurstede 1831, 87 jaar ge-
worden). Nederlands Hervormd. Was ten tijde van het concert ongeveer 43 jaar
oud en had rode wijn op zijn conto staan.
De twee volgende bezoekers waren beiden jurist en bijna even oud. Misschien
is het daarom geen toeval dat ze tegelijk binnen kwamen en waren het wel
vrienden. Allereerst was dat Joachim van Vliet, een heel wat wereldser per-
soon dan de gebroeders Minnema, die net buiten Dokkum geboren, getogen,
getrouwd en overleden waren. Van Vliet was een jurist die in 1766 in Utrecht
gepromoveerd was. Het jaar daarop krijgt hij ruim 7.500 gulden uit zijn vaderlijk
erfdeel. Datzelfde jaar wordt hij ingeschreven in het burgerboek van Dokkum.
En nog weer een jaar later, eind 1768 wordt hij in het lidmatenregister van de
hervormde kerk in Dokkum bijgeschreven met de vermelding: meester in de
rechten, komend uit Utrecht en raadslid te Dokkum. Hij heeft zich dus blijkbaar
direct in het stadsbestuur weten te manoeuvreren. Over het algemeen had men
daar in de regententijd geld en connecties voor nodig.
In 1771, zo’n 28 jaar oud, werd hij voor het eerst genomineerd voor de functie
van burgemeester van Dokkum. Dat werd hij pas begin 1774, maar in de tus-
sentijd kreeg hij wel namens de provincie Friesland een zetel in de Admiraliteit
van Rotterdam aangeboden. In 1776 trouwde hij in Waaxens met de Dokkumer
burgemeestersdochter Goske Sinia (1746-1820), enige dagen nadat zij bevallen
was van hun eerste kind. Dat lieten ze direct na het huwelijk dopen. In totaal
kregen ze zeven kinderen. Tijdens het concert in 1787 was hij 43 of 44 jaar oud
en zijn 40-jarige vrouw hoogzwanger van hun laatste kind. Goske was de oudste
zuster van nummer 21 op de lijst, Gabe Synja.
Misschien had hij de liefde voor muziek van zijn stiefvader, de zeer rijke Johan-
nes Matthys Swemmelaar, heer van Hardenbroek, kanunnik van het kapittel
van St. Marie te Utrecht, bezitter van een kasteel, buitenhuizen et cetera. Die
komt althans in 1771 voor op een lijst van het Utrechts stadsmuziekcollege. Als
Joachims moeder Anna Maria van Plasburgh in 1792 overlijdt, wordt hij als haar
enige zoon erfgenaam van het hele bezit van de kinderloze Swemmelaar en
dus ook heer van Hardenbroek (en Goske ‘Vrouwe van Hardenbroek’). Zijn latere
leven besteedt hij aan het beheer van zijn bezittingen en daarom vertrekt het
echtpaar definitief uit Dokkum om hun leven te eindigen in Wijk bij Duurstede.
Knipsel 32x29 cm, 1780 (collectie
Museum Dokkum in bruikleen van
de Ottema-Kingma Stichting te
Leeuwarden). Het knipsel vertoont
centraal het familiewapen van Mr.
Joachim van Vliet en in de banderol
staan zijn functies genoemd: ‘Raad
en Burgemeester der stad Dockum
mitsgaders gecommitteerde Raad
ter Admiraliteit op de Maze [Maas]
etc:etc’. De opbouw van het geheel
doet denken aan de wapentrofee
die op vaandels afgebeeld werd
(zie bijlage): te zien zijn onderaan
een sabel en een kanon, bovenaan
een bundel met bijl en een vlag
met het wapen van de Admiraliteit
Op de Maze (AOM). Van Vliets band
met Dokkum wordt aangegeven
door het stadswapen geheel on-
deraan, waar ook de maker zijn ge-
knipte signatuur heeft. Het woord
‘knippen’ is vervangen door een
afbeelding van een schaar: knip-
kunst door Yan [Jan] de Adelaar.
Er waren in de 18de eeuw diverse
knipkunstenaars actief in Rot-
terdam. Knipsels van bekende
knippers werden verzameld door
kunstliefhebbers.
45
46
4. Jan Hoekstra (Sneek 1742 - Dokkum tussen 1798 en 1800, in de vijftig gewor-
den). Nederlands Hervormd, waarschijnlijk Oranjegezind. Was ten tijde van het
concert 44 jaar oud en gebruikte geen consumptie.
Er waren op het moment van het concert twee Hoekstra’s met voorletter J in
Dokkum. Maar voor het gevoel lijkt het dat het hier mr. Jan Clases Hoekstra be-
treft en niet de blokmaker Jan Freerks Hoekstra, al schopte laatstgenoemde het
tot raadslid van Dokkum in precies dezelfde tijd dat de volgende bezoeker Ge-
rardus Riemersma (nummer 6) dat ook was. De reden is dat Jan Clases Hoekstra
beter in het sociale netwerk van de bezoekers aan het concert lijkt te passen.
In dat geval was Jan Clases Hoekstra de tweede jurist die ingeschreven werd bij
het concert. Vaak kregen juristen een baan als secretaris en zo ook J.C. Hoek-
stra: van 1764 tot 1780 was hij secretaris van de grietenij Westdongeradeel en
woonde te Holwerd. Met een vaste baan kon men trouwen en dat deed hij dan
ook in dezelfde maand als zijn benoeming en wel met Anna Telting (circa 1744
- Dokkum 1800). Zij kwam uit een aanzienlijke familie in Steenwijk. Een bruid
van ver weg, maar zij behoorde ongetwijfeld tot hetzelfde sociale netwerk als
Jan Hoekstra. Een voorbeeld daarvan is dat een neef (tantezegger) van Anna, de
notaris Isaac Telting, jaren later trouwde met de enige dochter van professor Jan
Willem Crane, die ook het concert die avond in Dokkum bezocht.
Een jaar later werd Jan en Anna’s eerste kind in Holwerd geboren. Deze Albertus
ten Broecke Hoekstra (hij voegde de achternaam van zijn grootmoeder toe) zou
advocaat bij het Hof van Friesland worden, hoogleraar en zelfs grietman over
Ferwerderadeel. Wat overigens niet verhinderde dat hij, als bekende orangist, na
de omwenteling van 1795 door radicale patriotten gearresteerd werd en tegen
eigen kosten bij zijn vader in arrest werd gehouden.
Ook vader Jan Hoekstra zelf werd als voormalig regent na de omwenteling
vastgezet. Na zijn baan als secretaris van Westdongeradeel was hij in 1780
districtscommies in Oostergo geworden met als standplaats Dokkum.
In 1795 werd hem door de radicale patriotten deze baan ontnomen. Hij was
naar Groningen gevlucht, waar hij gearresteerd werd op grond van een ‘strafbare
verstandhouding met buiten het territoir van deze Republiek zich ophoudende
leden van het vorig bestuur van deze provincie.’ Tegen een borgtocht van
20.000 gulden mocht hij aanvankelijk vanwege zijn zwakke gezondheid de
Kopergravure op papier gemaakt
door Simon Fokke en uitgegeven
in 1753 door F. Houttuyn, 23x17 cm
(particuliere collectie). Op deze
prent leidt een luitenant, aan het
hoofd van 24 grenadiers met hoge
mutsen, twee geboeide militaire
gevangenen uit de burgerlijke
gevangenis en brengt die naar de
Gevangenis der Soldaten elders.
Rechts is het schavot te zien waar
vonnissen met het zwaard, gese-
lingen, brandmerken e.d. werden
voltrokken, met daarvóór de galg.
Dergelijke vonnissen trokken veel
publiek, zeker als ze op marktdag
werden uitgevoerd.
47
gevangenis in Leeuwarden onder toezicht verlaten en wat wandelen. Maar later
in 1797 werd hem dat voorrecht ontnomen en werd hij behandeld ‘gelijk alle an-
dere criminele gevangenen.’ Mogelijk is hij daar gestorven. Anna overlijdt in april
1800 in Dokkum en wordt dan ‘in leven de weduwe van Jan Hoekstra’ genoemd.
Maar van al die treurige gebeurtenissen aan het eind van zijn leven had Jan
48
Hoekstra in maart 1787 geen weet. Hij was nog een gerespecteerd districtscom-
mies en gezinshoofd in Dokkum.
De andere Hoekstra die toen in Dokkum woonde, Jan Freerks (Dokkum 1737-
1804), kwam uit een doopsgezinde familie. Zijn vader was een trekschipper en
wolkammer en zijn moeder een wolkammersdochter. Zijn broer voerde de ach-
ternaam Rekker, net als zijn vader; zo niet dus Jan Freerks Hoekstra. Hij trouwde
in 1760 in Dokkum met Rinkse Bennes (Binnes), een boerendochter. Jan Freerks
Hoekstra hoorde tot de eerste genomineerde municipaliteitsleden (leden van
de gemeenteraad) van Dokkum na de revolutie. In een koopakte van 30 januari
1797 wordt hij omschreven als ‘Lid van ’t Gerechte der stad Dokkum”. Hij koopt
dan voor 2.500 gulden aan de Vleesmarkt binnen Dokkum een huis, stokerij en
hovinge met alles erbij. Er was een gezamenlijke muur van dat pand met de
Harlinger Kelder en een vrije uitgang in de Harlinger Steeg.
Rinske plaatste bij zijn overlijden een advertentie waarin zij aangaf dat Jan
Hoekstra door een plotseling opgekomen aanval van waterzucht overleed op de
leeftijd van bijna 67 jaar, ‘na een genoeglijke echt van 44 jaren’.
Hun zoon Freerk Jans Hoekstra werd de eerste academisch gevormde doops­
gezinde predikant van Holwerd (1786), later te Harlingen. Hij betoogde al in 1801
in een geschrift dat vrouwen deel hoorden te hebben aan de regering.
6. Gerhardus Riemersma (Dokkum 1748 - 1823, 74 jaar oud geworden). Ne-
derlands Hervormd, woonde aan de Legeweg. Gehuwd eind 1778 met Sibbeltje
Alberts (ook Sibbeltje Ballings) overleden Dokkum 1830. Was 38 jaar ten tijde
van het concert en gebruikte een kopje koffie.
Gerardus (Gerrardus, Gerhardus) Riemersma was de jongste zoon van de Dok-
kumer meester-brouwer en burger-vaandrig Benedictus Riemersma. Zelf werd
Gerardus eveneens brouwer. Uit een rooster, toevallig ook van het jaar 1787, zijn
de namen van de Dokkumer brouwers en hun brouwerijen bekend. Er waren er
maar liefst negen dat jaar; de brouwerij van Gerardus Riemersma had de naam
De Eenhoorn. In een publicatie over Dokkumer gevelstenen wordt een moge-
lijke connectie van die afbeelding gesuggereerd met het familiewapen van een
eerdere eigenaar.21
Dat is inderdaad mogelijk, maar er hoeft geen relatie te zijn:
eenhoorns hingen aan vele brouwerijen en herbergen.
Enkele verkreukelde rekeningen
die omstreeks 1980-85 gevonden
werden bij de verbouw van het
pand Boterstraat 11 in Dokkum.22
Op de rekeningen van rond 1785
staan leveringen van jenever en
brandewijn. Op of nabij deze plek
stonden drie aaneengesloten pan-
den die behoorden bij de brouwerij
van Gerardus Riemersma.
De bovenste rekening betreft
leveranties jenever in 1784 en 1785
aan Albert Egberts [van den Akker]
(1750-1798) te Rinsumageest.
Foto Museum Dokkum
(Kim Loesberg).
49
50
Hoewel hij tijdens zijn bezoek aan het concert al 38 jaar was, zijn er vooral
politieke activiteiten van hem bekend van na de revolutie van 1795, toen hij dus
al richting de 50 liep. Waarschijnlijk was zijn rol als patriot en vaandrig van de
schutterij na september 1787 (zie bij nummer 26) voorlopig uitgespeeld. Maar
begin 1795 komen we Riemersma weer tegen als hij genoemd wordt bij de eer-
ste genomineerde municipaliteitsleden van Dokkum.
In een boek over die revolutie en de zuiveringen van juli 1798 wordt gesteld dat
Gerardus Riemersma behoorde tot de gezeten burgers van gematigde signa-
tuur, net als Johannes Fockema (de vader van Daam en Eelco die ook bij het
concert aanwezig waren).23
“In Dokkum werden de twee aanzienlijkste leden van
de zittende raad gecontinueerd: Joh. Fockema …. en de rustende bierbrouwer
Gerardus Riemersma, toekomstig burgemeester van Dokkum (1816-1823). Beide
heren waren voorheen lid geweest van de provisionele [voorlopige] gemeen-
teraad.” Hierboven werd gesteld dat men om burgemeester te worden geld en
connecties nodig had. Na de revolutie veranderde dat in zoverre dat ook minder
gefortuneerden goede functies konden krijgen, mits ze maar patriottisch genoeg
waren. Gerardus Riemersma was kennelijk gefortuneerd genoeg om al ‘rustend
bierbrouwer’ te zijn voor zijn 50ste
. In 1808 verhuurt hij zijn brouwerij/stokerij De
Eenhoorn aan Benedictus van Steenwijk, die een van zijn belangrijkste erfge-
namen zou worden. Zijn vrouw had bij haar overlijden in 1830 meer dan 50.000
gulden te vererven: dat zegt al iets over hun welstand. Bij zíjn overlijden in 1823
plaatste zij een korte advertentie, waarin ze meedeelde dat hij was overleden
na een ziekte van enkele dagen en dat ze 44 jaar gehuwd waren geweest. Zij
meldt niet dat hij op dat moment burgemeester van Dokkum was en van 1819-
1822 lid van Provinciale Staten van Friesland.
7. Taco (van) Schonegevel (Dokkum 1756-1819, 63 jaar oud geworden). Remon-
strants. Was 30 jaar oud tijdens het concert en gebruikte een glas wijn. Gehuwd
te Leer 1785 met Elisabetha de Bruin (Leer 1760 - Dokkum 1824). Woonde aan de
Diepswal, in het pand ‘met de schone gevel’, het enige huis daar dat anno 2016
nog een hoge stoep heeft en niet veranderd is in een winkelpand.
De volgende bezoeker van het concert die zich in liet schrijven en die avond een
rode wijn dronk, was Taco Schonegevel. Zijn vader Herke, van huis uit remon-
51
strants, was met een doopsgezinde vrouw getrouwd en was bewindvoerder van
de Haringrederij in Dokkum. Hij woonde aan de Diepswal vlakbij zijn haring-
pakhuis. Toen de haringrederij verliesgevend bleek, is hij op de azijnbrouwerij
overgestapt en zijn nakomelingen hebben dat voortgezet. Over zijn zoon Taco is
veel bekend en ook al in de 19de eeuw geschreven. Dat komt vooral door zijn
politieke activiteiten na de revolutie van 1795 en door de ‘Dokkumer Krans’ (een
‘debating club’) die hij met zijn vader Herke in de jaren daarvoor in Dokkum
had opgezet. Thijs Feenstra (nr. 16) schijnt over hen gezegd te hebben: “De zeer
geachte heren Herke en Taco Schonegevel waren beide bekwame en smaakvolle
mannen van den vooruitgang en leden van de Remonstrantse gemeente.“ Beide
mannen staan aan de wieg van de Verenigde Christelijke Gemeente, waarin
doopsgezinden en remonstranten samen gingen. Dat Taco pas na 1795 politiek
actief werd, heeft alles te maken met het feit dat hij uit een Remonstrants/
doopsgezinde familie kwam. Die mochten vóór 1795 geen openbare functies
bekleden. Taco kreeg ook een politieke rol op het provinciale en zelfs landelijke
Detail van de manuscriptkaart door
J. Smedema van de stad Dokkum,
51x40 cm, 1788 (collectie Museum
Dokkum in bruikleen van de
gemeente Dongeradeel). Hierop is
een Edik Brouwerij (azijnbrouwerij)
aangegeven op een uitgestrekt
terrein waarop grote kuipen
staan, aan weerszijden van een
nu gedempte aftakking van de
Wortelhaven.
52
53
toneel. Zo was hij vanaf het begin van de revolutie lid van het bestuur van Dok-
kum, maar ook daarna nog maire en tot zijn dood burgemeester van Dokkum.
Landelijk gezien blijft hij bekend als lid van de Eerste Nationale Vergadering
(1796- 797) voor het district Drachten; doordat toen alle representanten wer-
den geportretteerd, is uit dat jaar een silhouetportret van hem bewaard. Men
kan dus rustig stellen dat hij vanaf 1795 gedurende 25 jaar tot de belangrijkste
politieke figuren in Dokkum behoorde. Maar, zoals gezegd, was hij daarvoor ook
al actief, maar dan in de Dokkumer Krans. Thijs Feenstra (nr. 16) vertelt hierover24
later dat hij aan het huis van zijne vrienden Herke en Taco Schonegevel een
achtingswaardig gezelschap leerde kennen, waarin de letteren en wetenschap-
pen als uitspanning werden beoefend. Hoe jong en beschroomd ook nog, zag hij
zich in dien even aangenamen als nuttigen vriendenkring opgenomen, en leerde
daarin achtereenvolgens mannen als Stuart, Westerbaen, de Crane [nr. 8], Sie-
genbeek en anderen kennen en waarderen. En die verkeering was voor hem zoo
belangrijk, dat hij niet slechts met die geleerde en later zoo beroemde mannen
bestendig eene trouwhartige vriendschap onderhield, maar tot aan zijnen dood
bleef erkennen, alles, wat hij in de wereld geworden was, aan de opleiding in
dat gezelschap dank te weten. En A. Telting25
vertelt hoe zijn schoonvader de
rector Jan Willem de Crane over hen dacht toen hij voor het eerst in Dokkum
kwam (1780): “Hij vond er een kring van liefhebbers van muziek, waar hij zich
aansloot. Doch wat meer voor hem betekende, alras maakte hij kennis met een
jong man van zijnen leeftijd, een mens, zoals hij aan Posthuma schreef, van een
edel hart, een beminnaar van de schone wetenschappen, een lezer van Hoog-
duitse en Franse literatuur. Deze jonge man, Taco Schonegevel, werd weldra zijn
meer gemeenzame vriend. Ook de vader van dezen was een aller achting waar-
dig man, die op de verdere vorming van De Crane’s karakter en op de ontwikke-
ling zijner levenswijsheid, de grootste invloed heeft geoefend.”
De Schonegevels zouden stil geworden zijn van zoveel loftuitingen, als ze die
gehoord hadden.
8. Jan Willem de Crane (Hoorn 1758 - Franeker 1842, net geen 84 geworden).
Nederlands Hervormd. Was 28 jaar tijdens het concert en had rode wijn
op zijn conto staan. Gematigd patriot. Getrouwd met de Dokkumse Trijntje
Silhouetportret in inkt, wit opge-
hoogd, door onbekende tekenaar
gemaakt in 1796, circa 8x6 cm,
voorstellende Taco Schonegevel
(collectie Rijksmuseum Amsterdam).
Schonegevel is afgebeeld met lang,
tot op de schouder hangend haar
en een hoog gesloten, wit hemd
met jabot. Hij was namens Friesland
afgevaardigd in de Eerste Nationale
Vergadering in Den Haag. Bij die
gelegenheid werden de meeste
deelnemers in een silhouetportret
vereeuwigd.
54
Groenewoud; hun enige dochter stierf in het kraambed van haar eerste kind.
Aanvankelijk zou hij als predikant in de voetsporen van zijn grootvader treden
maar geldgebrek verhinderde die loopbaan. Daarom nam hij het aanbod aan van
de grietman van Achtkarspelen, Daniël de Blocq van Haersma te Buitenpost, om
huisonderwijzer te worden voor diens zonen (1776-1779). In 1780 kon hij rector wor-
den aan het gymnasium in Dokkum. In die periode trouwde hij met de Dokkumse
Trijntje Groenewoud. Het huwelijk vond plaats in Roordahuizum (1782) waar haar
broer predikant was. Ze kregen een dochter Clasina Martina die in het huwelijk zou
treden met mr. A. Telting te Franeker; ten tijde van het concert was ze drie jaar oud.
Enkele maanden ervoor, eind 1786, was een tweeling geboren; de baby’s overleden
korte tijd na elkaar. Na deze droevige gebeurtenissen zouden er geen kinderen
meer komen in het huwelijk van Jan Willem en Trijntje.
Toen het concert in maart 1787 plaats vond, stond Jan Willem op de drempel van
een nieuwe carrièresprong. Het jaar daarop werd hij eerst rector op een ander gym-
nasium en een paar maanden daarna hoogleraar. Vlak voor zijn vertrek schreven
zowel vader en zoon Schonegevel als Thijs Feenstra een versje in zijn vriendenboek
(alle drie op 14 juli 1788).26
Hierin roemden zij de nuttige, aangename en vriend-
schappelijke omgang met hem. Op een lege bladzijde ernaast schrijft 18 jaar later
de zoon en kleinzoon Pieter Kuiper Schonegevel zijn vriendenvers voor De Crane.
In juli 1788 was hij eerst enige tijd rector van het gymnasium in Enkhuizen,
voordat hij in november tot hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid
aan de universiteit van Franeker werd. Na de opheffing van deze universiteit als
gevolg van de revolutie van 1795 maakte De Crane noodgedwongen een nieuwe
carrière-switch. Hij schoolde zich om tot jurist en werd in 1815 vrederechter.
Jan Willem de Crane, die ook mede-oprichter was van het Fries Genootschap,
werd alom geroemd, minder om zijn wetenschappelijke dan wel om zijn didac-
tische kwaliteiten (vooral op latere leeftijd) en grote veelzijdigheid. Hij sprak
diverse talen, was thuis in het Hebreeuws, de mathematica en de natuurkunde,
om maar enige vakgebieden te noemen. Hij schijnt daarnaast een rustig en
beminnelijk mens geweest te zijn.
Maar bovendien was hij een kenner van muziek en speelde het clavier en viool.
En daarmee is hij de eerste bezoeker op de concertlijst van wie iets meer dan
een algemene interesse in muziek bekend is.
Portret van de 70-jarige profes-
sor Jan Willem de Crane, olieverf
op doek geschilderd door Willem
Bartel van der Kooi (1768-1836) in
1829, 99x84 cm (collectie Museum
Martena, Franeker).
55
56
57
58
9. Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga (Franeker 1770 - Leeuwarden
1844, 74 jaar geworden). Nederlands Hervormd. Was ten tijde van het concert 17
jaar en gebruikte geen consumptie.
De bezoeker aan het concert die genoteerd werd als “E.E.W.v. Scheltinga” kan
niemand anders zijn dan Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga. O. Hellinga48
stelt dat de Wielinga’s in de 18de
eeuw een van de vermogendste en invloedrijk-
ste geslachten waren binnen het Friese politieke bedrijf; voorts dat zich rond de
raadsheer dr. Epeus Wielinga (1702-1773) een familienetwerk spande, dat zich
uitstrekte tot alle geledingen van de toenmalige hoofdstedelijke en geweste-
lijke bestuurslagen. “De naamscombinatie ‘Epeus Wielinga’ bleef als dubbele
voornaam nog lange tijd gangbaar in families die in vrouwelijke lijn afstamden
van de Wielinga’s. Een voorbeeld daarvan is de jurist en politicus dr. Everhardus
Epeus Wielinga van Scheltinga, een kleinzoon van Gesina Wielinga (die een
kleindochter was van de stamvader, de Leeuwarder burgemeester Epeus Wie-
linga).”
Maar wat deed de juist 17 geworden Everhardus in Dokkum? Hij was niet als gast
bij het concert, maar als lid. Dat duidt erop dat hij toen in Dokkum of omgeving
woonde. Het enige wat bedacht kon worden, is dat hij toentertijd leerling was
van het Dokkumer gymnasium. En dat het dus geen toeval was dat hij na of
samen met rector Jan Willem de Crane binnenkwam. Het gebeurde in de 18de
en 19de
eeuw vaker dat zonen ‘uitbesteed’ werden naar een gymnasium in een
andere plaats dan waar men woonde. En Dokkum had wat dat betreft een goede
naam, zeker toen De Crane daar rector was. Die stond bekend om zijn veelzijdige
geleerdheid en was bovendien enige jaren daarvoor huisonderwijzer geweest
voor de zonen van de grietman van Achtkarspelen, Daniël de Blocq van Haersma
te Buitenpost. Dus het lijkt erop dat Everhardus niet alleen leerling was van De
Crane, maar ook zijn protegé en door hem in het Dokkumer muziekgezelschap
was geïntroduceerd. Misschien zelfs dat hij tegen een financiële vergoeding in zijn
huishouding was opgenomen; De Crane heeft volgens de verhalen eigenlijk altijd
gebrek aan geld gehad.27
En vreemd zou dat niet zijn, getuige bijvoorbeeld een
oproep van de rector van Amersfoort in 1789: … van de heer Rector, die, onder
belofte van een gegrond onderwijs, en goede opvoeding, aan alle heren Ouders
en Voogden zijnen diensten aanbiedt, om jonge heren in zijn huis te nemen.
Vorige pagina’s: Huiselijk portret
van de familie De Crane, olieverf op
doek, 57x52 cm, door onbekende
schilder circa 1800-10 (collectie Mu-
seum Martena, Franeker). Afgebeeld
zijn vader Jan Willem, zijn dochter
Clasina Martina en zijn vrouw
Trijntje Groenewoud. In tegenstel-
ling tot het portret op de bladzijde
daarvoor, toen de pruikenmode
definitief voorbij was, draagt J.W.
de Crane hier nog een gepoederde
pruik. Op tafel staat onder andere
een microscoop.
59
Naderhand bleek dat de veronderstelling dat hij een leerling van De Crane was,
juist te zijn. Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga heeft na zijn Dokkumer
schooltijd, voor zover bekend, geen enkele binding met Dokkum meer gehad.
Hij werd een belangrijk man: was advocaat, notaris, had vele hoge bestuurlijke
functies en zat namens Friesland in de Notabelenvergadering die in maart 1814
over de grondwet besliste.
10. Hector Livius (de Blocq) van Haersma (Buitenpost 1772-1794, werd 22 jaar
oud). Nederlands Hervormd, uit Oranjegezinde familie. Was ten tijde van het
concert 14 jaar oud; had als introducé die avond een heer; op zijn rekening staan
twee kopjes koffie. Ongehuwd en kinderloos overleden.
Weliswaar werd direct gedacht aan een Hector Livius van Haersma bij de 10de
bezoeker die genoteerd werd als H.L.v. Haersma, maar aanvankelijk werd hierin
Inkttekening door Jacobus Stelling-
werf (1667-1727) in 1723 gemaakt
van ‘De Latijnsche Schole eertyds
’t Admiralityts Hof te Dokkum’, 14x11
cm (verblijfplaats onbekend).
60
de grietman van Smallingerland (1737-1820) ‘herkend’. Die zou hier aanwezig
kunnen zijn geweest met zijn introducé en beiden dronken dan gezellig een
kopje koffie in de pauze van het concert.
Daarbij bleef dan wel de vraag waarom hij bij het concert aanwezig was als lid
van het Dokkumer muziekgezelschap; hij woonde namelijk in Oudega. De enige
relatie van hem met Dokkum lijkt te zijn dat zijn moeder ten tijde van haar
huwelijk in Dokkum woonde (maar zij was daar niet geboren). Toen daarop de
samenstelling van de diverse klassen van rector De Crane werd gevonden met
daarbij acht namen die op de concertlijst staan, onder wie H.L. van Haersma,
werd het duidelijk dat er destijds nog een jongere Hector Livius van Haersma
leefde en werd toch meer in die richting gedacht. Uiteraard waren de twee
naamgenoten aan elkaar verwant, maar niet direct.
Als de consumpties op naam van de jongste Hector Livius van Haersma twee
glazen rode wijn waren geweest, dan zou dit onwaarschijnlijker lijken. Maar
een kopje koffie past wel bij een jongeheer van 14 jaar oud, die misschien met
zijn oudste broer Arent Aulus (toen 24 jaar, ongehuwd gebleven) het concert
bezocht. Hector junior woonde op dat moment waarschijnlijk in Dokkum omdat
hij daar het gymnasium bezocht. Ook hier is de volgorde van binnenkomst in
de concertzaal misschien niet onbetekenend: de gymnasiasten komen binnen
in twee groepjes van drie, kort daarna gevolgd door de broertjes Fockema (ook
gymnasiasten).
Over Hector junior is niet veel bekend. Duidelijk is natuurlijk dat hij uit de
hoogst geplaatste families in Friesland kwam, de eerste stand zoals ze dat in
Dokkum noemden. Zijn vader Daniël de Blocq van Haersma was grietman van
Achtkarspelen. Hiervoor was al gemeld dat de kinderen, onder wie dus Hector
junior, thuis les hadden gekregen van Jan Willem de Crane, toen hij nog geen
rector was. Met andere woorden, hij was in dienst geweest van zijn vader in de
periode dat Hector 4-7 jaar oud was. Men mag daardoor haast wel een speciale
relatie veronderstellen tussen beiden, ze kenden elkaar in ieder geval op een
heel andere wijze dan de andere gymnasiasten De Crane kenden.
Vader Daniël en ‘oudoom’ Hector senior kregen het door hun Oranjegezinde
houding na de ommekeer van 1795 zwaar te verduren. Hector senior werd
bijvoorbeeld in 1795 door ‘het grauw’ gevangen genomen en ontkwam ternau-
61
wernood terechtstelling in het Blokhuis van Leeuwarden. Hector juniors vader
werd ook gevangen gezet. Beide heren werden na 1800 wel weer in belangrijke
functies hersteld. Een broer van Hector junior werd onder andere net als zijn
vader grietman van Achtkarspelen. De kinderen van een oudere zuster Catharina
van Haersma (1764-1828) werden vele jaren later in de adelstand verheven en
mochten zich jonkvrouw/jonkheer noemen.
Hector zelf overleed te jong om een degelijke carrière op te kunnen zetten. Hij
schijnt afgestudeerd te zijn in de rechten en was één keer afgevaardigde op een
landdag. Maar verder lijkt hij min of meer geruisloos van het toneel verdwenen
te zijn. Er kon zelfs geen rouwannonce van hem gevonden worden.
Groepsportret van de kinderen
De Blocq van Haersma,
geschilderd door F.L en J.L Hauck
in 1773 (huidige verblijfplaats
onbekend). Afgebeeld zijn Arent
Aulus (1762-1803), Martha Cecilia
(1763-1809), Catharina (1764-1827)
en Sybrand (1766-1839).28
Foto RKD Den Haag.
62
11. Anne Regnerus de Wendt29
(Sneek 1772 - Den Haag 1851, 79 jaar oud geworden). Nederlands Hervormd. Was
ten tijde van het concert 15 jaar, had een heer als introducé en beiden gebruik-
ten een kop koffie.
De volgende gast kwam al ter sprake bij nummer 1 van de lijst, omdat A.G.
Schultz het overlijden van zijn oudoom in een brief ter sprake bracht. Het is de
zojuist 15 jaar geworden burgemeesterszoon Anne Regnerus de Wendt, van wie
de ouders in Sneek wonen. Hij is op dit moment een in Dokkum uitwonende
gymnasiast en een gevorderde student: in juli studeerde hij in feite af. Maar,
zoals in het schoolnieuws van de Boekenzaal over juli 1787 gemeld wordt, zal
“Anne Regnerus de Wendt, die anders ook de loop der scholen met uitstekende
lof reeds mede volbracht had, op deszelfs verzoek, nog een jaar in onze scholen
aan de verdere beoefening der talen en fraaie letteren wijden.” Het jaar daarop
verliet hij dan toch eindelijk wel het Dokkumer gymnasium.
In het schoolnieuws van de Boekenzaal staat het als volgt beschreven:
Den 30 juni 1788 is hier ’s ochtends het gewoon examen etc gehouden. Zijnde
hetzelve om het aanstaande vertrek van de Rector J.W. de Crane, van hier naar
Enkhuizen beroepen, enige tijd vervroegd. … In de middag hielden drie veelbe-
lovende jongelingen, na een kort voorafspraak van de heer rector en gymnasiar-
cha, in de kerk, voor een buitengewone menigte toehoorders, zo van de Eerste
rang, als uit de kerkelijke en burgerlijke stand, die deze plechtigheid met hunne
tegenwoordigheid vereerden, zeer bevallig, en met algemene goedkeuring, hun
redevoeringen. Namelijk: Anne Regnardus de Wendt (jongste zoon van de Wel
Ed. Gest. Heer Mr. E. de Wendt, Raad in de Vroedschap, en Regerend burgemees-
ter der stad Sneek, Gecommitteerde Staat van Friesland, in het mindergetal enz.
enz.) welke reeds in het vorige jaar de loop zijner studien op de lagere scholen
voleindigd hebbende, op deszelfs verzoek, nog een jaar als buitengewoon disci-
pel, op onze scholen aan de verdere beoefening der talen en fraaie letteren, had
toegewijd, “de mira Historiarum juavitate et multiplici usu”. …
Anne Regnerus ging naar de universiteit van Groningen, waar hij in 1792 promo-
veerde in de rechten. Daarna werd hij eerst advocaat in Sneek. Ook reeds ter
sprake kwam zijn toekomstige schoonmoeder (bij gast nummer 1), want in 1798
zou hij trouwen met Anna Margaretha Bergsma, dochter van Dodonea Jacoba
63
Doitsma en de grietman van Dantumadeel Petrus Adrianus Bergsma. Of, met an-
dere woorden, hij zou vanaf 1798 een aangetrouwde oomzegger van A.G. Schultz
worden. Omdat hij in 1811 lid werd van het hooggerechtshof, verhuisde hij met
zijn vrouw naar Den Haag, waar beiden zijn blijven wonen en zijn overleden.
12. Jouke Keimpes Teitsma (Leeuwarden 1746 - 1817, 71 jaar oud geworden).
Remonstrants en patriot. Was 40 jaar ten tijde van het concert en had een rode
wijn op zijn rekening.
Jouke Keimpes Teitsma was een patriot die direct na de omwenteling van begin
1795 benoemd werd als Volksrepresentant in de provincie Friesland. Hij woonde
toen nog in Dokkum, maar zou later weer naar zijn geboortestad Leeuwarden
verhuizen, alwaar hij uiteindelijk ook overleed. In de rouwadvertentie meldt zijn
weduwe dat dit gebeurde na een onpasselijkheid van enige dagen. Zijn functie
na 1795 was steeds die van Ontvanger. Veelvuldig komt in die jaren zijn naam
voor in de krant, als Ontvanger-Generaal der Middelen te Water en te Lande te
Leeuwarden namens het Ministerie van Financiën.
Wat zijn beroep in Dokkum was, is niet helemaal duidelijk; vóór zijn Dokkumse
periode wordt hij ‘koopman’ genoemd. Hij trouwde in 1777 te Dokkum met Maaike
Hoogstraten, dochter van een koopman/gortmaker en nicht van Taco Schonegevel.
Ten tijde van het concert hadden ze drie dochters, het jaar daarop zou de vierde en
laatste volgen. Maaike was via haar moeder Grietje Schonegevel een volle nicht
van de onder nummer 7 genoemde Taco Schonegevel en Jouke Keimpes bijgevolg
een aangetrouwde neef. Hun naar deze Grietje vernoemde dochter kende een tra-
gisch leven: op 40-jarige leeftijd huwde zij een kapitein van de nationale infante-
rie, de baron Louis Ferdinand de Wosson (‘von Wussow’). Het jaar daarop kreeg ze
een tweeling, waarvan het meisje na enige dagen en het jongetje na 9 maanden
overleed. En nog voor haar 50ste
is ook haar man gestorven.
Teitsma kwam uit een aanzienlijk doopsgezind, waarschijnlijk academisch mi-
lieu. Zo was de doopsgezinde predikant Hermanus Jaarsma (1716-1783) een volle
neef van zijn moeder. En er is een verslag bewaard gebleven van een reisje dat
hij in 1770 (24 jaar oud) maakte met enige vrienden.30
Dat waren twee advoca-
ten aan het hof van Friesland en een vroedsman van de stad Leeuwarden. Uit
het verslag dat de heren maakten van hun reis met twee sjezen, ieder met twee
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787

More Related Content

Similar to Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787

Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2
Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2
Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2stichtingrozenkruis
 
De standbeelden van Coster en Frans Hals in Haarlem
De standbeelden van Coster en Frans Hals in HaarlemDe standbeelden van Coster en Frans Hals in Haarlem
De standbeelden van Coster en Frans Hals in HaarlemMichiel C.C. Kersten
 
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-Dordrecht
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-DordrechtVoordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-Dordrecht
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-DordrechtOud-Dordrecht
 
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...Jacques Duivenvoorden
 
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de Wit
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de WitPresentatie centraal europees humanisme door Peter de Wit
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de WitAdri Martens
 
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc Alcide
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc AlcideVondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc Alcide
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc AlcideMarc Alcide
 

Similar to Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787 (20)

It beaken 76_2014_2_3_side_106_169
It beaken 76_2014_2_3_side_106_169It beaken 76_2014_2_3_side_106_169
It beaken 76_2014_2_3_side_106_169
 
Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2
Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2
Rozenkruisers geschiedenis Pentagram Tijdschrift 1995 nummer 2
 
De standbeelden van Coster en Frans Hals in Haarlem
De standbeelden van Coster en Frans Hals in HaarlemDe standbeelden van Coster en Frans Hals in Haarlem
De standbeelden van Coster en Frans Hals in Haarlem
 
Zangcultuur in Friesland, Dokkum 18e eeuw
Zangcultuur in Friesland, Dokkum 18e eeuwZangcultuur in Friesland, Dokkum 18e eeuw
Zangcultuur in Friesland, Dokkum 18e eeuw
 
Schregardus in Friesland, P.F. Visser
Schregardus in Friesland, P.F. VisserSchregardus in Friesland, P.F. Visser
Schregardus in Friesland, P.F. Visser
 
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
Schilderij Maaltijd te Dokkum, met oa Philander de Baron, deel 1
 
Friese egodocumenten
Friese egodocumentenFriese egodocumenten
Friese egodocumenten
 
Zeeland & Zigeuners (Couleur Locale)
Zeeland & Zigeuners (Couleur Locale) Zeeland & Zigeuners (Couleur Locale)
Zeeland & Zigeuners (Couleur Locale)
 
Lezing linnenweversfamilies 2008
Lezing linnenweversfamilies 2008Lezing linnenweversfamilies 2008
Lezing linnenweversfamilies 2008
 
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-Dordrecht
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-DordrechtVoordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-Dordrecht
Voordracht Theo Pronk - Vereniging Oud-Dordrecht
 
De Sneuper nummer 118, webnieuws
De Sneuper nummer 118, webnieuwsDe Sneuper nummer 118, webnieuws
De Sneuper nummer 118, webnieuws
 
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familieWrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
Wrak Flevopolder oorijzers Sneker familie
 
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...
Historisch huisonderzoek woelwijk in voorschoten. familie van outshoorn eigen...
 
Benificiaal Boeken Friesland 1643
Benificiaal Boeken Friesland 1643Benificiaal Boeken Friesland 1643
Benificiaal Boeken Friesland 1643
 
Doopsgezind en Remonstrant in Dokkum
Doopsgezind en Remonstrant in DokkumDoopsgezind en Remonstrant in Dokkum
Doopsgezind en Remonstrant in Dokkum
 
Schelte van Aysma en Tinco Lycklama in Waardig Afscheid 2018
Schelte van Aysma en Tinco Lycklama in Waardig Afscheid 2018Schelte van Aysma en Tinco Lycklama in Waardig Afscheid 2018
Schelte van Aysma en Tinco Lycklama in Waardig Afscheid 2018
 
Sneuper 137, maart 2020, Digitaal Verhaal
Sneuper 137, maart 2020, Digitaal VerhaalSneuper 137, maart 2020, Digitaal Verhaal
Sneuper 137, maart 2020, Digitaal Verhaal
 
Hendrick ten Oever, een vergeten Overijssels meester uit de zeventiende eeuw
Hendrick ten Oever, een vergeten Overijssels meester uit de zeventiende eeuwHendrick ten Oever, een vergeten Overijssels meester uit de zeventiende eeuw
Hendrick ten Oever, een vergeten Overijssels meester uit de zeventiende eeuw
 
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de Wit
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de WitPresentatie centraal europees humanisme door Peter de Wit
Presentatie centraal europees humanisme door Peter de Wit
 
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc Alcide
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc AlcideVondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc Alcide
Vondelingen uit Mechelen ondergebracht te Zemst. Marc Alcide
 

More from Historische Vereniging Noordoost Friesland

More from Historische Vereniging Noordoost Friesland (20)

Hoofdelijke Omslag Tietjerksteradeel 1915.pdf
Hoofdelijke Omslag Tietjerksteradeel 1915.pdfHoofdelijke Omslag Tietjerksteradeel 1915.pdf
Hoofdelijke Omslag Tietjerksteradeel 1915.pdf
 
Hoofdelijke Omslag Kollumerland 1920.pdf
Hoofdelijke Omslag Kollumerland 1920.pdfHoofdelijke Omslag Kollumerland 1920.pdf
Hoofdelijke Omslag Kollumerland 1920.pdf
 
Role of British Prisoners of War 1918 Leeuwarden.pdf
Role of British Prisoners of War 1918 Leeuwarden.pdfRole of British Prisoners of War 1918 Leeuwarden.pdf
Role of British Prisoners of War 1918 Leeuwarden.pdf
 
Boerderijenlijst boek Houtstromen borghaerts
Boerderijenlijst boek Houtstromen borghaertsBoerderijenlijst boek Houtstromen borghaerts
Boerderijenlijst boek Houtstromen borghaerts
 
Namenlijst Album Amicorum Cornelis de Glarges
Namenlijst Album Amicorum Cornelis de GlargesNamenlijst Album Amicorum Cornelis de Glarges
Namenlijst Album Amicorum Cornelis de Glarges
 
Briefe von Stephanus Bányai an Prof. Valckenaer in Franeker
Briefe von Stephanus Bányai an Prof. Valckenaer in FranekerBriefe von Stephanus Bányai an Prof. Valckenaer in Franeker
Briefe von Stephanus Bányai an Prof. Valckenaer in Franeker
 
Die Eintragungen aus den Niederlanden im Stammbuch Bányai
Die Eintragungen aus den Niederlanden im Stammbuch BányaiDie Eintragungen aus den Niederlanden im Stammbuch Bányai
Die Eintragungen aus den Niederlanden im Stammbuch Bányai
 
Album amicorum Fredericus Kemener
Album amicorum Fredericus KemenerAlbum amicorum Fredericus Kemener
Album amicorum Fredericus Kemener
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1565-1568 YY7
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1559-1564 YY6
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (c)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (b)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1554-1559 YY5 (a)
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1549-1554 YY4
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1538-1548 YY3
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1534-1537 YY2
 
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
Hof van Friesland Namenindex Quaclappen 1527-1533 YY1
 
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste WereldoorlogVer van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
Ver van het Front? Friesland en de Friezen in de Eerste Wereldoorlog
 
Friese oorijzers op de zeebodem
Friese oorijzers op de zeebodemFriese oorijzers op de zeebodem
Friese oorijzers op de zeebodem
 
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuwsDe Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
De Sneuper 141, maart 2021, webnieuws
 

Dokkumer muziekminnaars in het dramatische jaar 1787

  • 1. Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800) die het concert van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten. Dokkumer Muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
  • 2. © Museum Dokkum, februari 2016 Stichting Musea Noardeast Fryslân nummer 18 ISBN/EAN: 978-90-800720-0-8 Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft er naar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Titel: Dokkumer Muziekminnaars in het dramatische jaar 1787 Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800) die het concert van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten. Tekst: G.I.W. (Ihno) Dragt Correctie: B.H. (Bert) Huizinga Fotografie: Museum Dokkum tenzij anders vermeld Vormgeving: R. (Richard) Bos Photoshop: G.I.W. Dragt Druk: Interfax ‘s-Hertogenbosch www.museumdokkum.nl
  • 3. G.I.W. Dragt, februari 2016 Spotlight op de leden van het Muziekgenootschap Musica Laborum Dulce Lenimen (1775-1800) die het concert van 14 maart 1787 in Dokkum bezochten. Dokkumer Muziekminnaars in het dramatische jaar 1787
  • 4. 4
  • 5. 5 Inhoud Voorwoord6 Inleiding7 De politieke situatie algemeen 9 De politieke situatie in Friesland en Dokkum in 1787 11 Iets over het concertleven in die tijd 22 De concertzaal in Dokkum 31 De staat van ontvangsten nader bekeken 37 Over de bezoekers aan het concert 40 Schultz, A.G. 40 Minnema, Kl.I. en R.I. 42 Vliet, I. van 44 Hoekstra, J. 46 Riemersma, G. 48 Schonegevel, T. 50 Crane I.W. 53 Scheltinga, E.E.W. van 58 Haersma, H.L. van 59 Wendt, A.R. de 62 Teitsma, I.K. 63 Assen, I. van 64 Stuart, M. 65 Goslings, O. 67 Feenstra, Th. 68 Schellingwou, F.P. 71 Vries, Jan D. de 73 Eichstorff, G.M. van 75 Vries, Jetse D. de 77 Synja, Gabe 79 Fockema, E. 82 Fockema, D. 83 Werff, I.Y. v.d. 85 Werff, D.Y. v.d. 85 Poutsma, A.M. van 88 Vries, Jetse J. de 90 Tot slot 93 Bijlage het vaandel 98 Namen-index110 Noten 114 Eerdere uitgaven 116
  • 6. 6 Voorwoord De aanleiding tot deze publicatie vormde de tentoonstelling van een vel papier, beschreven op 22 maart 1787 in Dokkum. Het is een zogenaamde ‘staat van ontvangsten’ bij het concert dat de Dokkumer Sociëteit Musica Laborum Dulce Lenimen toen organiseerde. Het vel papier was te zien bij de tijdelijke expositie AL WAT PATRIOT IS, MOET DOOD! van eind november 2015 tot en met mei 2016 in Museum Dokkum. De staat was weliswaar al een enkele keer eerder door mij gepubliceerd1 maar nooit nader bestudeerd. Vooral de 27 namen van de aanwezigen bij het concert waren maar gedeeltelijk onderzocht en dat is het hoofddoel geworden van deze publicatie. Om het nog enigszins leesbaar te houden voor een breed publiek is ongeveer een pagina per persoon besteed en ligt het accent op het anekdoti- sche. Lijsten met functies en kale jaartallen zijn nou eenmaal veel minder beel- dend dan verhalen over lief en leed. Genealogische gegevens kunnen vrij mak- kelijk via internet (vooral Allefriezen.nl) gevonden worden. Daarom wordt daar ook niet diep op in gegaan; wel is van alle met name genoemde personen een namenindex opgenomen met daarbij de datum van geboorte en overlijden. Dit om verwarring met gelijknamige personen te voorkomen. Voor onderzoek naar het bredere kader waarin deze Dokkumer Sociëteit ontstond en functioneerde kon helaas maar weinig tijd vrij gemaakt worden. Ook een ledenlijst vanaf 1775, die zich in het Fries Museum te Leeuwarden moet bevinden, kon (nog) niet bekeken worden vanwege een bruikleenstop bij dat museum tot medio 2016. Maar in plaats van wachten tot alle omstandigheden gunstig zijn, is besloten toch alvast deze gegevens te publiceren. Dan kunnen anderen daar desgewenst op voortborduren. Diverse mensen zijn behulpzaam geweest met het verschaffen van informatie of anderszins. Sommigen worden genoemd in de noten. Zonder iemand te kort te willen doen, zou ik graag vooral Hans Zijlstra willen bedanken, de onvermoei- bare blogger van de Historische Vereniging Noordoost-Friesland.
  • 7. 7 Inleiding Van de Dokkumer Sociëteit met de lange Latijnse naam Musica Laborum Dulce Lenimen (afgekort tot M.L.D.L.) bleef heel weinig tastbaars bewaard: er is niet veel meer dan een zogenaamde ‘staat van ontvangsten’ bij een concert dat op 14 maart 1787 in Dokkum georganiseerd werd en een ledenlijst. Het heeft dan ook maar kort bestaan, zo’n 25 jaar. Zelfs van een nog steeds bestaande sociëteit als het Dokkumer Leesgezelschap Ledige Uren Nuttig Besteed, die omstreeks dezelfde tijd ontstond, is haast niets bewaard gebleven en uit de begintijd al- leen maar verhalen.2 Er werden in de tweede helft van de 18de eeuw overal en in grote aantallen sociëteiten opgericht.3 Het was een trend die beïnvloed werd door het nieuwe denken (de Verlichting) waarin de mens zich een nieuwe plaats zocht. Tot dan was die maatschappij strak en hiërarchisch geordend, plicht en geloof stonden op de voorgrond. Maar wat velen nu zochten was vrijheid van denken, recht op het uiten van gerechtvaardigde kritiek: algemene mensen- rechten kortom. En in de vele genootschappen op het gebied van bijvoorbeeld litteratuur, muziek, exacte wetenschappen en beeldende kunst vonden gelijkge- stemden elkaar en werd er gediscussieerd maar ook plezier gemaakt. Veel genootschappen waren een soort luxe avondscholen voor volwassenen. Men kwam er voor de gezelligheid en om iets te leren. Veel laagdrempeliger waren zogenaamde leesgenootschappen. Dit waren een soort voorlopers van de huidige openbare bibliotheken. Wie lid was kon er gratis tijdschriften en boeken lezen. De kosten voor abonnementen en bibliotheek werden samen gedeeld. In de tweede helft van de achttiende eeuw waren er meer dan driehonderd.4 In de Dokkumer Krans, zoals het hierboven genoemde leesgezelschap aanvanke- lijk heette, werden de preek en nieuwe denkbeelden op het gebied van filoso- fie, wetenschap et cetera besproken, maar uit de verhalen blijkt dat het element ontspanning een niet onbelangrijke rol speelde. Misschien diende dit in doops- gezind-remonstrantse sfeer ontstane genootschap inderdaad hoofdzakelijk de ontspanning door discussie over intellectuele zaken. Maar niet uitgesloten moet worden dat de politieke discussie en van daaruit het werken naar een nieuwe
  • 8. 8 maatschappij, ook tot de doelen behoorde. Alleen al het feit dat de Dokkumer Krans ontstaan was in doopsgezind-remonstrantse hoek geeft al te denken, want juist uit die hoek kwamen vele actieve patriotten. Vaak is al geconstateerd dat veel van deze leesgezelschappen werden gebruikt om er de Nederlandse Revolutie voor te bereiden.5 Juist omdat ze niet verdacht werden van politieke activiteiten konden de leden er ongestoord bij elkaar komen om te brainstormen over de revolutie. Een aanwijzing is ook, hetgeen al eerder werd betoogd6 , dat het karakter van een soort ‘debating club’ van deze Krans na 1800 veranderde in een veel meer op ontspanning dan op discussie gericht, braaf leesgezelschap. Dat gebeurde in dezelfde tijd dat vele patriottensociëteiten van weleer ophiel- den te bestaan. Een andere aanwijzing voor - toch ook - een wat meer revolu- tionair tintje aan deze Dokkumer Krans is misschien het feit dat iemand als de Dokkumer Daam Fockema (over wie hierna meer) er geen deel van uitmaakte, terwijl dat eigenlijk toch wel voor de hand lijkt te liggen. Van hem is bekend dat hij de revolutionaire sociëteiten het liefst meed, tenzij hij niet anders kon. Hoe het ook zij, er was in Dokkum vanaf omstreeks 1775 in ieder geval al een puur op ontspanning gericht genootschap, de muzieksociëteit. Ook dat zien we elders in Nederland: gezelschappen van notabelen die een ‘gepaste ontspanning’ zochten. Het doel van deze publicatie is in de allereerste plaats eens uit te zoe- ken wie de desbetreffende Dokkumer notabelen waren. Daartoe wordt van hen (op volgorde van binnenkomst ) een korte levensschets gegeven, gevolgd door een samenvatting en voorzichtige conclusie. Voor een wat beter begrip van het geheel zal kort iets vermeld worden over het muziekklimaat toentertijd. Maar omdat het jaar 1787 in politieke zin een zeer bijzonder jaar was, waardoor de levens van verschillende concertbezoekers danig beïnvloed werden, zal daarmee begonnen worden.
  • 9. 9 De politieke situatie algemeen Van de welvaart uit de 17de eeuw was midden 18de eeuw niet veel meer over. Veel mensen waren werkeloos en het onderwijs was slecht. Politiek ging het ook niet zo best. Frankrijk en Oostenrijk waren in 1740 in oorlog gekomen, waar- bij de Republiek de kant van Oostenrijk koos; Frankrijk viel daarop de Zuidelijke Nederlanden binnen. In Amsterdam was er een volkslobby van Oranjeaanhan- gers tegen de corrupte regenten (rijke burgers) en vóór benoeming van de Friese stadhouder tot erfstadhouder over alle gewesten. Her en der waren er relletjes. Onder dreiging van de Franse inval werd Willem IV toen inderdaad tot erfstad- houder over alle gewesten benoemd (1747). Maar Willem IV kampte met een zwakke gezondheid en stierf al op 40-jarige leeftijd. Opvolger in 1751 was zijn driejarige zoon Willem V, met diens moeder Anna van Hannover als regentes. Ook zij stierf betrekkelijk jong, net voor haar 50ste . Van dan af kreeg haar neef de Duitser Lodewijk Ernst van Brunswijk (met de bijnaam de Dikke Hertog) feitelijk alle macht in handen. Willem V noemde hem zijn tweede vader. Ook toen Willem V volwassen was, liet hij het nemen van grote beslissingen vaak aan de hertog van Brunswijk over, want hij stond, naar het oordeel van tijdgenoten en historici, niet erg stevig in zijn schoenen. De Nederlandse Republiek raakte in oorlog met Engeland vanwege steun (wa- penleverantie) aan het streven naar zelfstandigheid van de Engelse kolonisten in Amerika. Er kwam steeds meer kritiek op Willem V, die verdacht werd te heulen met zijn neef de koning van Engeland. In 1781 werd een invloedrijk pamflet verspreid waarbij alle ellende van toen toegeschreven werd aan de stadhouder. Patriotten (het Latijnse ‘patria’ betekent ‘vaderland’) kregen steeds meer aan- hang en invloed en gingen zich bewapenen in exercitiegenootschappen (vrijwil- lige burgerwacht). In 1785 werd zelfs het dragen van oranje verboden en toen hem daarop het opperbevel van de gewapende macht werd ontnomen, vertrok Willem V uit het hem vijandig gezinde Den Haag. In de loop van 1787 escaleerde de zaak (ter herinnering: het concert in Dok- kum vond plaats op 14 maart). Een heet hangijzer was de benoeming door de
  • 10. 10 stadhouder van de leden van de vroedschap en zijn vriendjespolitiek daarbij. Uitgesloten van lidmaatschap waren katholieken, doopsgezinden en joden en juist onder deze groepen waren veel patriotten. Sommige steden, zoals Bols- ward, weerstreefden de stadhouderlijke macht. Toen de echtgenote van Willem V, prinses Wilhelmina van Pruisen, de positie van haar man in Den Haag wilde herstellen, werd ze door patriotten tegengehouden (28 juni). Beledigd (of wel- licht zocht ze een legitimering voor al eerder gewenst militair ingrijpen) riep ze de hulp in van haar broer, de koning van Pruisen. Deze viel op 13 september de republiek binnen met een leger van 20.000 man. Willem V werd in zijn oude macht hersteld en de patriotten waren de klos: hun bezittingen werden verbeurd verklaard; ze verloren hun zetels in de vroedschap. Duizenden vluchtten daarop naar het buitenland, vooral naar Parijs en Noord- Frankrijk, waar zij nauw betrokken waren bij de Franse Revolutie. Onder hen gerespecteerde mensen zoals Eise Eisinga uit Franeker en de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken.7 Tot de meest opvallende patriotten uit onze regio mogen gerekend worden grietman jonkheer Sicco Douwe van Aylva op Hania State te Holwerd, Coert Lambertus van Beyma (die als grietenijsecretaris deftig woonde in Ternaard) en de Dokkumer burgemeester Reinder van Kleffens. Samen met de Franse revolutionairen kwamen de Nederlandse patriotten in 1795 triomfantelijk terug en de stadhouder vluchtte naar Engeland. Schotel van beschilderd Makkumer aardewerk, diameter circa 22 cm. Dateerbaar omstreeks 1785, met portret van stadhouder Willem V. De letters PW-DV moeten gelezen worden als: Prins Willem De Vijfde. De schotel was een uiting van Oranje-gezindheid. Collectie Han- nemahuis: centrum voor Harlinger cultuur en historie te Harlingen (in bruikleen van de Ottema-Kingma Stichting te Leeuwarden).
  • 11. 11 De politieke situatie in Friesland en Dokkum in 1787 Maatregelen van het provinciaal bestuur Het provinciaal bestuur (de aristocratische regenten) en het Hof van Friesland (de rechtspraak) waren hoofdzakelijk Oranjegezind. Sommige steden echter, waaron- der Dokkum, hadden besturen die juist voornamelijk uit patriotten bestonden. Die wilden meer vrijheden dan de provinciale overheid en de stadhouder lief was. Het bestaan van een soort patriottisch leger in de vorm van een gewapende burger- macht was voor de aanhangers van de oude staatsvorm een potentiële bedrei- ging. Toen bekend werd dat de Friese patriotten bewapend werden vanuit Holland en vooral vanuit de zeer patriottische stad Amsterdam, besloten de Friese Staten tot een verbod per 25 mei op de invoer (en opslag) van geweren, kruit, kogels en ander oorlogstuig.8 Op overtreding stonden zware straffen. Ook werd de stedelijke macht beperkt door een nieuw reglement. Een delegatie uit Gedeputeerde Staten (Staatscommissie) reisde meerdere steden af om er- voor te zorgen dat het nieuwe decreet uitgevoerd werd. In Dokkum, dat als zeer patriottisch gezind bekend stond, gingen de 32 vroedschapsleden schoorvoetend akkoord (met instemming van hun achterban); ze vreesden dat als ze nee zeiden en aftraden, dan alleen maar Oranjegezinde leden benoemd zouden worden. Maar op hetzelfde moment dat de stadsregering zich op verzoek van de burgerij naar die dwang schikte, verzocht de Burger-Krijgsraad het woord te mogen voeren. De Staatscommissie toonde zich zeer misnoegd wegens dit verzoek en dacht door een straffe houding aan te nemen en dit volstrekt te weigeren, zich van dit verzoek af te maken. Met andere woorden op de vraag “mogen we binnenkomen en ons verhaal doen”, hadden ze botweg geantwoord “nee”. Maar deze houding mislukte. Ondanks dat hun verzoek was afgewezen, traden de burgerofficieren toch binnen (ze zullen in de toen nieuwe Vroedschapszaal vergaderd hebben) en lazen een Tegenverklaring wegens deze daden van Geweld en Overheersing voor. Het gevolg was dat de Staatscommissie zich niet meer veilig voelde in een
  • 12. 12 stad, die zo volijverig voor haar rechten opkwam en verliet Dokkum spoedig. De burgermacht liet haar spierballen zien en dreigde zich desnoods met geweld tegen de beperkende maatregelen van de Friese Staten te verzetten. Dit begon op een burgeroorlog te lijken. Zogenaamde keerprent, 17x14 cm, 1784 (collectie Museum Dokkum19 ). Anonieme, Oranjegezinde spot- prent op de burgerbewapening en de bevordering daarvan, door het aanbieden van vaandels, trommen en dergelijke en het bijeenbren- gen van gelden door Patriotsche dames of Donatrices (begunstig- sters). Het leek heel wat, vonden de Orangisten, maar uiteindelijk waren de fraai geüniformeerde patriot en zijn mooi geklede vrouw in het dagelijks leven niets anders dan handwerkslieden in hun armelijke woning. Door het omvouwen van vier stroken papier kon deze metamorfose bewerk- stelligd worden. We zien dan de schutter in sleetse kleding die zijn schort voor doet, terwijl zijn vrouw met de bezem aan het werk is. Geheel rechts hun slaapplaats, een eenvoudige bedstee met stro, waarvan het onderluik open staat. Het opschrift ‘Volksmajesteit’ is natuurlijk ironisch bedoeld. En de even ironische betiteling ‘Veld- hoen’ is gekozen omdat veldhoen- ders (patrijzen e.d.) op de grond broeden, laag-bij-de-grondse vogels zijn. In het onderschrift een zesregelig vers.
  • 13. 13 In reactie daarop werkten de Friese Staten op 4 september 1787 aan een pu- blicatie, waarbij alle besluiten uit het verleden tot wettiging van gewapende genootschappen en vrijkorpsen werden ingetrokken en deze genootschappen en vrijkorpsen afgeschaft en verboden werden. Dus eerst was alleen de invoer
  • 14. 14 van wapens verboden, nu werden de vrijkorpsen zelf verboden. De Staten had- den vier jaar eerder, in december 1783, zelf die burgerbewapening toegestaan vanwege een dreigende oorlog van ons land met de Duitse keizer. Bovendien hadden ze zich toen uit ’s Lands Magazijn soms de benodigde wapens daartoe verschaft. Dokkum had op eigen kosten als eerste in Friesland een exercitiege- nootschap gevormd onder de naam Pro Aris et Focis.9 Dit betekent letterlijk voor altaren en huissteden, maar meer figuurlijk voor geloof en vaderland. Natuurlijk zouden die genootschappen en korpsen moeten fungeren binnen de reguliere wetten en onder gezag van de overheden. Een andere belangrijke bepaling toentertijd was dat iedereen deel uit kon maken van die gewapende macht. En dat maakte dat vele doopsgezinden, katholieken en andere minderheden hier graag gebruik van maakten. Tot dan toe moest men voor alle belangrijke functies, zeker overheidsfuncties, de enige ware religie toegedaan zijn, c.q. van de hervormde gemeente lid zijn. Die gewapende burgerwacht bestond in die vier jaren naast de gewone schutterij, maar had eigenlijk dezelfde bevoegd- heden “ten einde ingevalle van Nood geen verwarringe daar uit mogte voort- vloeijen”. Maar nu was de situatie anders, stelden de Friese Staten: het toenmalige geschil met de Duitse keizer was vereffend en bovendien waren er nu elementen bin- nen de exercitiegenootschappen die de leden aan het opstoken waren tegen het wettige gezag. En dat was zelfs zo ver gegaan, dat zij zich met de door de Staten verschafte wapenen verzette tegen de bevelen van het College van Ge- deputeerde Staten. Ja, het was zelfs zo ver gekomen dat een Hoofd Officier van het Leeuwarder Exercitiegenootschap, genaamd A.J.C. de Bere, het bestaan had om de provinciale ammunitiemeester (de hoogste ambtenaar inzake krijgsma- terieel) op de openbare weg gewapend ‘aan te randen’. Daarna voerde hij hem gevankelijk af naar Franeker, het belangrijkste bastion der opstandelingen. In de Leeuwarder Courant van 30 augustus 1787 stond dit voorval aldus beschreven: Pieter Fontein en A.J.C. de Beere, aanhangers van de Franeker rebellie, nemen gevangen ’s lands ammunitiemeester Ennius Harmen Bergsma, die op order van Gedeputeerde Staten naar Harlingen ging en zijn terugreis over Makkum nam. Tussen Wons en Witmarsum dreigden zij hem met pistolen en dwongen hem zijn rijtuig te verlaten. Zij namen hem mee naar Franeker, waar buiten de
  • 15. 15 poort een detachement gewapende vrijcorporisten van Wonseradeel zich bij hen voegden. Daarom was nu de tijd gekomen, vonden de Staten, dat de exercitiegenoot- schappen en gewapende vrijkorpsen ontbonden moesten worden. Allen dienden hun wapens weer in te leveren, ook de loyale leden. De stedelijke schutterijen moesten natuurlijk blijven bestaan en wel op hun oude getal. De wapens moesten nu binnen 14 dagen in Leeuwarden ingeleverd worden, waarbij men een geldelijke compensatie kreeg als een soort schadevergoeding en blijk van goede wil: 15 gulden voor elke snaphaan (geweer) met bajonet en patroontas en nog eens 2 gulden als daarbij een sabel werd overhandigd, alles in goede conditie uiteraard. Maar natuurlijk gingen niet alle gewapende burgers hun wapens braaf inle- veren.10 Er kwam op 8 september een te Leeuwarden geschreven artikel in de Hollandsche Historische Krant, volgens de redactie van het Nieuwe Nederlandse Jaarboek geschreven door één der driftigste heethoofden, met fel protest tegen de aangekondigde afschaffing van de vrijkorpsen. Het besluit van de Staatsleden wordt een lafhartige ommezwaai genoemd, die in de provincie een ‘allersterk- ste sensatie en gisting’ heeft verwekt. En in plaats dat de vrije Fries zomaar zijn wapens uit handen zou geven om een weerloze prooi van de heerszucht te worden, is deze aangevuurd geworden om de wapens niet slechts te behouden, maar deze dadelijk te gebruiken tegen zijn Dwingelanden. Als voorbeeld noemt de schrijver Dokkum: Toen de provinciale publicatie gisteren zou worden afgelezen [publiek bekend gemaakt], kwamen de ingezetenen die ontwapend moesten worden, juist in de wapenen en verzetten zich ‘met zoveel nadruk tegen deze geweldenarij’ dat het stadsbestuur van de publicatie afzag en een commissie van twee heren benoemde om met de gewapende burgerij de rust te bewaren en de stad te verdedigen, als men met geweld de ontwapening wilde doorzetten. “En dit zal waarschynlyk in verreweg het grootste gedeelte onzer zo jammerlyk verdrukte Provincie het gevolg zyn van deezen onberaamden stap onzer Dwingelanden, die hun eigen val zal verhaasten.”
  • 16. 16 Heel aanschouwelijk ziet men hier de tweespalt in de toenmalige samenleving, die gemakshalve een strijd van de patriotten tegen de Oranjegezinden wordt ge- noemd (zelf spraken zij in 1787 van Nieuwstaatsgezinden tegenover Oudstaats- gezinden). En Dokkum gold als een bij uitstek patriottisch bolwerk. Franeker was in deze dagen het centrum van de dissidenten, met de oud grietenijsecretaris van Westdongeradeel Coert Lambertus van Beyma (een man uit de aristocratie en nota bene zoon van de secretaris van de Friese admiraliteit) als een der voor- naamste kopstukken. De stad had zich extra verdedigd tegen een aanval vanuit Leeuwarden en er werd een tegenregering uitgeroepen. Het boven aangehaalde krantenartikel eindigt met de overtuiging van een gehele politieke omwenteling in de provincie, waarbij “Dwingelanden, Militairen en eenige weinige, lafhartige On-Friesen aan de eene [zijde] - waardige Representanten, de bloem der Natie, en getrouwe Bondgenooten, ja, wy durven het vryelyk zeggen, God zelve….aan de andere zyde!” De opstandelingen hadden de provincie Holland, in het bijzon- der de stad Amsterdam, als bondgenoot. Vandaar zouden zij gesteund kunnen worden met oorlogsbehoeften, manschappen en geld.11 Complete anarchie dreigde en de Friese Staten hadden weliswaar hun eigen garnizoenen in diverse steden en de beschikking over de Admiraliteit, maar riepen toch ook de hulp in van de hoven van Frankrijk, Engeland en Pruisen. Het antwoord van de dissidenten in Franeker was een open brief (15 september) vol dreigementen, met name gericht aan Johannes Casparus Bergsma, die zich volgens hen nog steeds de titel aanmatigde van eerste Heer van het minderge- tal (commissie van volmachten binnen de Friese Staten, de ‘ziel der staatsverga- deringen’) en aan Martinus van Scheltinga te Heerenveen. De brief gold als een ultimatum aan Bergsma en de zijnen en zodra de ondertekenaars iets zouden merken van de nadering van vreemde troepen, zouden ze gewapend in opstand komen: hun huizen [van Bergsma c.s.] zouden verwoest worden, hun bezittingen geconfisqueerd en indien nodig de provincie ter verdediging onder water gezet. Als teken van de goede wil eisten ze ondertussen dat er twee gijzelaars gezon- den zouden worden. Tot de ondertekenaars behoorden, naast de genoemde Van Beyma en De Bere, ook de Dokkumer Pieter Breugeman. Door de redactie van het Nieuwe Nederlandse Jaarboek werd de brief betiteld als onzinnig, onge- hoord en een bewijs van ‘hoezeer het politieke fanatisme de hersenen ontstelt
  • 17. 17 en niet minder dan godsdienstige (of liever ongodsdienstige) geestdrijverij, tot de ontmenste gevoelens en snoodste stappen kan vervoeren.’ En dat nog wel van niet de minsten uit de samenleving. Maar het tij keerde toen de vreemde troepen inderdaad kwamen en hulp uit Frankrijk voor de patriotten uitbleef. In allerijl wisten de kopstukken uit Franeker te ontkomen. Het betekende het definitieve einde van de burgerbewapening. Volgens het Nieuwe Nederlandse Jaarboek werden er toen circa 5000 schiet- geweren ingeleverd bij de autoriteiten en werd er ook een grote hoeveelheid uit vaarten en sloten gehaald, die de vluchtelingen daarin geworpen hadden. Uiteindelijk kon de stadhouder zijn macht geheel herstellen met hulp van de troepen van zijn zwager de koning van Pruisen. Als maatregel tegen de op- standigen verlangde hij eigenlijk alleen dat ze (de patriotten dus) uit openbare ambten gezet zouden worden. Het schijnt vooral zijn echtgenote geweest te zijn, de zuster van de Pruisische koning, die aanstuurde op financiële genoegdoening door verbeurdverklaring van hun goederen. Duizenden vluchtten voor kortere of langere tijd naar het buitenland, waarbij vooral Saint Omer (Sint Omaars) in Noord-Frankrijk het centrum van uitgeweken patriotten werd, inclusief Friezen als C.L. van Beyma. De situatie in Dokkum in deze dagen De publicatie van de Friese Staten van 4 september over ontbinding van de gewapende burgermacht was, zoals hiervoor verhaald, niet goed gevallen. De Schutterij en het Genootschap hadden het verder aflezen van die publica- tie tegengehouden en hun beklag gedaan bij de magistraat met de eis dat hun voorrechten gehandhaafd zouden blijven. In plaats van hun wapens in te leveren, werden die juist massaal opgenomen. Op 6 september vergaderden de magistraat en vroedschap eerst afzonderlijk, de dag erna gezamenlijk, over een verzoek van (afgevaardigden van) de “Edele Manhafte Krygsraden van de Schut- tery en ’t Excercitie-Genootschap, sampt [samen met de] Burger Sociëteit.” Het verzoek was eenvoudig: men verzocht het Exercitiegenootschap niet te ontbin- den maar in de oude rechten en privileges te handhaven. Hierop werd door de stadsregering een commissie in het leven geroepen. Uit de burgemeesters koos men W. de Roos en dr. G. Breugemans; uit de vroedschap de edelachtbare heren
  • 18. 18
  • 19. 19 J.D. Siersma als voorzitter, verder mr. J. van Vliet, S. Visscher, L.R. Synja en O. Gos- lings. Deze commissie vergaderde daarop met vertegenwoordigers van de Edele Manhafte Krygsraden van schutterij en genootschap. Hun conclusie was dat het Excercitie-Genootschap Pro Aris Focis dat hier in 1783 op wettige wijze was in- gesteld, een zaak was waarover zij zelf konden beslissen. Daar had het provinci- aal bestuur niets over te zeggen. Van oudsher konden de steden zelf beschikken over hun schutterijen. Maar bovendien had de provincie eind augustus dat jaar Dokkum opgeroepen beducht te zijn op de komst van schepen met gewapende troepen en hen met alle middelen (waarvan de rekening naar de provincie kon worden gestuurd) te beletten aan land te gaan en verder te trekken. Alles over- wegende stelde de commissie uit raad en vroedschap voor om een College met ruime macht en autoriteit te benoemen ter verdediging van de stad. In dat Col- lege van Defensie zouden zitting moeten hebben: een regerend burgemeester (dat werd J. Fockema), een raadslid namens de vroedschap (mr. J. van Vliet), een Burger-Bevelhebber (G. Riemersma), een lid van het Genootschap (J.K. Teitsma) en een lid van de Burger-Sociëteit (mr. A.M. van Poutsma): allemaal namen die we tegenkomen op de staat van ontvangst van het concert! Die defensiecom- missie moest de taak en bevoegdheid hebben om - zonder toestemming van de stadsregering - al het gewapende volk van buiten de toegang tot de stad te ont- zeggen. De commissie had ook alvast een reglement voor de wacht gemaakt. Om een beeld te krijgen van hoe zo’n wacht eruit zag en functioneerde, hierbij het reglement: Reglement voor de nieuwe, verdubbelde wacht 1. De gewone burgerwacht (een officier, een sergeant en acht man) zal ’s avonds worden versterkt met vier of vijf man en een officier van ’t Genoot- schap, zoveel als nodig geoordeeld zal worden door de heren officieren, in overleg met de heer President-Burgemeester en het College van Defensie van deze stad. 2. Deze wacht zal ’s avonds onder het luiden van de eerste Poortklok samen- komen voor het huis van de officier van de schutterij die de wacht heeft en vandaar met slaande trom ter wacht trekken. Detail van een pentekening van de Waag annex Wacht te Dokkum, door F.J. van der Elst, 26x21 cm, circa 1765-90 (collectie Museum Dokkum). Ingekleurd 2015. Het waaggebouw uit 1753 was van meet af aan bedoeld om te wegen (aan de noordkant) en om te waken, dus om de wacht te her- bergen, aan de zuidkant. Onder de luifel zijn nog geweren te zien die aan de zuidgevel zijn opgehangen; er staat ook een geweer achte- loos tegen een zuil. Ernaast is een wachthuisje met kijkgaten naar opzij. De twee ramen bovenin zijn van het officiersvertrek. Naast het stadhuis aan de Zijl was overigens ook een wacht, met een wachtlo- kaal boven.
  • 20. 20 3. Daarna zal de officier met de hele wacht met een tamboer, op één man na die met het geweer de wacht moet lopen, weer naar huis mogen gaan en verplicht zijn, onder het luiden van de laatste poortklok, weer op de wacht- kamer te verschijnen [die was op de verdieping van het stadhuis aan de Zijl]. Ze moesten daar blijven zolang de officier van de schutterij dat nodig achtte; alleen de tamboer mocht met goedkeuring van de officier weggaan en al- daar bij provisie blijven tot het Poortklok luiden. 4. Niemand zal dronken ter wacht mogen komen, of gedurende de wacht zich dronken drinken, op boete van 12 stuivers. 5. De officier zal geen gasten op de wacht mogen toelaten. 6. De officier zal verplicht zijn om de hele nacht te laten patrouilleren door drie man met een (onder-)officier, waarvan de commanderende officier niet vrij zal zijn, en een man met het geweer de wacht zal laten lopen, die niet ver- der zal mogen gaan dan het huis van de koopman Kriegel en tot de hoek van ’t stadhuis. 7. Niemand van de leden van ’t Genootschap in de stad die gezond is, zal absent mogen blijven of een man in zijn plaats mogen stellen, maar moet in persoon tegenwoordig zijn, tenzij er met toestemming van de officier van zijn corps een ruiling met een ander geschiedt. 8. Niemand zal op de wacht zich verstouten te vloeken, razen, tieren of luid- ruchtig te zingen, op boete van 6 of 12 stuivers, naar goedvinden van de officier. 9. De officier zal verplicht zijn ’s morgens, nadat hij de wacht gehad heeft, aan de president-burgemeester rapport te doen. 10. Deze artikelen, alleen betrekking hebbend op de verdubbelde wacht, zullen plaats hebben zolang de nood dat vordert. En wordt het wachtreglement, door magistraat en vroedschap vastgesteld, ten opzichte van de voordelen aan de Schutterij, gelaten in zijn volle kracht; zullende de voordelen die daar- uit voortkomen, door de leden van de Schutterij allen worden genoten.
  • 21. 21 Aftreden Dokkumer College van Defensie 24 september Op 24 september vroegen de leden van het College van Defensie ontslagen te worden vanwege ‘de omstandigheid van tijden en zaken.’ Met andere woorden: ze zagen geen heil in verder verzet tegen de opdracht van de provincie om de volksbewapening op te heffen. Op hun voorstel ging de stadsregering er toe over de wapens van het opgeheven Genootschap in te vorderen en deze aan ’s Lands Ammunitie Meester in Leeuwarden te doen toekomen. Zoveel woorden er aan het verzet gewijd werden, zo stilletjes en in mineur ging het stadsbestuur overstag. De Dokkumer bestuurders zongen nu letterlijk een toontje lager. Van dit alles had men natuurlijk ten tijde van het concert in Dokkum op de 22ste maart dat jaar nog geen weet. Daar was de teneur, mag men aannemen, nog geheel allegro en andante cantabile. Stadswapen Dokkum 1751.
  • 22. 22 Iets over het concertleven in die tijd De welbekende schutterijmuziek was een 19de -eeuws fenomeen, geïntroduceerd door de Franse militairen vanaf 1795.12 De marcherende en musicerende schut- ters (in onze tijd muziekkorpsen met aan de schutters ontleende uniformen) brachten als een soort wandelend orkest alle lagen van de bevolking in contact met muziek. Maar ook daarvoor was er buiten de kerk en het hofleven sprake van muziekbeoefening en het luisteren naar muziek. Leeuwarden kan bijvoor- beeld bogen op een Collegium Musicum vanaf 1593. Dat was uit de aard der zaak een gebeuren voor de elite: hierin zaten “veel [voor-]treffelycke Edele personen, Doctoren en Borgeren [burgers]”. Een accent lag op zangkunst, maar er was ook aandacht voor de instrumentale muziekbeoefening. Een inventaris uit 1640 geeft al diverse soorten fluiten en violen. In de daarop volgende eeuw was het hof van de Friese stadhouders van enig belang voor de ontwikkeling van het muziek­ leven in Leeuwarden. De muzikale vrouw van stadhouder Willem Carel Hendrik Friso had in haar jeugd muziekonderwijs genoten van Georg Friedrich Händel. Deze Anna van Hannover (1709-1759) liet dikwijls musici aan haar hof optreden. Maar als de hofhouding van de Friese stadhouder in 1747 naar Den Haag ver- trekt, betekent dat een gevoelige terugslag voor muziekminnend Leeuwarden. De stimulerende rol van het hof wordt daarna overgenomen door de Friese adel en aristocratie. Zij vormen vanaf 1750 een muziekgenootschap onder de naam Collegium XII virorum: Constanter audi, vide et tace (College van 12 mannen: hoort, ziet en zwijgt altoos). P. Tuik13 verwoordt het aldus: Dit genootschap van aanzienlijken houdt zich bezig met muziek en ander vermaak, waarbij de leden om de beurten als gastheer fungeren. Daarnaast komen de adellijke patriciërs in hun eigen Grote Sociëteit bijeen, waarbij er viermaal per jaar wordt vergaderd. Een strenge ballotage vormt de waarborg tegen toetreding van ongewenste individuen. … Dat alles kan niet verhullen, dat Leeuwarden na 1747 afglijdt naar een gewoon provincie- stadje waar op cultureel gebied nog maar weinig te beleven is.
  • 23. 23 Een indruk van wat er was op het gebied van openbare concerten in de Friese steden wordt verkregen uit advertenties in de Leeuwarder Courant. Zo kan men lezen: * 1754 27 maart: Concert te Harlingen, ’s middags om 4 uur in [herberg] het Hof van Friesland, door H.W. Haubach (entree 1 gulden). * 1754 9 mei: Gerzony geeft een publiek concert in de Stadsdoelen te Leeuwarden. * 1758 7 oktober: Wordt bekend gemaakt aan de liefhebbers van de muziek- en zangkunst, dat bij G. v.d. Wal, boekverkoper te Leeuwarden in ’t Nauw, verkocht worden allerhande soorten van gedrukte en geschreven muziek om te zingen, of te spelen op de fluit, waldhorens en andere instrumenten, ook worden bij hem verkocht alle soorten van concertlijnen, en gemaakte muziekboeken. * 1759 10 oktober: Madame Barbarini, Italiaanse zangeres, geeft haar laatste concert in de zaal van de herberg De Valk te Franeker; zij zingt 6 nieuwe magnifieke airs [aria’s], entree 1 gulden. * 1765 18 februari: Op princessejaardag [vergelijk koninginnedag] ten huize van J.M. van Beyma [de vader van Coert L. en Eduard M. van Beyma!] te Leeuwar- den is concert gegeven door adel en aanzienlijken der provincie, ’s avonds van 5-9 uur, daarna souper op de Stadsschuttersdoele, met bal tot de morgen. * 1767 26 oktober: Bij Stotsman, kastelein in het Hof van Friesland te Leeu- warden wordt gegeven een instrumentaal en vocaal concert, waar madame Barbarini de nieuwste Italiaanse aria’s laat horen; prijs van 16 concerten 6 gulden, entree fl. 0,50. * 1771 2 september: Groot muzikaal en vocaal concert door Nicollasi [V. Ni- colossi, directeur van de Italiaanse opera] op de Doele, biljetten bij monsr. Craezer14 [J.H. Craeser], kastelein aldaar; entree voor heer met dame fl. 1,50. * 1771 14 september: De directeur der Italiaanse Opera Nicolassi [V. Nicolossi], thans in dienst van de hertog van Brunswijk, door Harlingen passerende, zal in de tent op de Breede Plaats aldaar vertonen Le philosophe de Campagne, blijspel in drie akten met muziek van Galuppi en Buranelle [hier wordt bedoeld: Baldassare Galuppi, bijgenaamd Il Buranello], mej. Cesseri [Cesari], de oudste, zal tussen de bedrijven door aria’s van de voornaamste meesters zingen.
  • 24. 24 * 1771 14 december: Vocaal en instrumentaal concert op de Stadsdoele te Leeuwarden door de heer Mayllon uit Wenen, komende van het hof van te Berlijn. Het concert zal bestaan uit violins concerto solo, violins Flachelet solo, Violonzello solo, Harpe solo en zal bestaan uit Italiaanse, Latijnse en Hoogduitse aria’s, begin half zes, biljetten bij monsr. Craeser, kastelein van de Stadsdoele, entree heer met dame fl. 1,50. * 1772 18 februari: Monsieur Civylle geeft ’s avonds 6 uur op de Stadsdoele te Leeuwarden een vocaal-instrumentaal concert met 4 nieuwe airen. Uit de advertenties wordt duidelijk dat de zaal van de Stads-Schutters Doele in Leeuwarden meestal als concertzaal werd gebruikt. Waarschijnlijk had dit - be- halve met de geschiktheid van deze locatie - ook te maken met het verminderd gebruik ervan door de schutterij zelf. De Doele werd in de loop van de 18de eeuw steeds vaker gebruikt voor concerten, feestmalen, bruiloften en dergelijke, die georganiseerd werden door de stedelijke adel en het regentenpatriciaat. Het lijkt erop dat de openbare concerten dikwijls niet zozeer doelgericht georga- niseerd werden maar het initiatief waren van gezelschappen die Friesland op hun tournee aandeden. Maar, volgens Tuik, dit verandert wanneer de jonge en talentvolle musicus Jean J. des Communes zich met zijn vader in Leeuwarden vestigt (1782). Jean des Communes (1759-1843) gaf les op viool en zangkunst en organiseerde talloze concerten. Zo bijvoorbeeld 20 concerten met L. Hoffmann in de winter van 1782, op maandagen van 5-8 uur in het Heerenlogement op de Wirdumerdijk. In 1784 20 dito concerten in de Grote Hoogstraat. Na de Franse re- volutie in 1795 kon hij de Stads-Schutters Doele in zijn geheel huren en zette een tent neer op het voormalige schietterrein daarbij voor zijn concerten en toneel- voorstellingen. Hij tilde daarmee het openbare muziekleven naar het volgende plan. Het illustreert hoe Jean des Communes lange jaren dé drijvende kracht achter openbare muziekvoorstellingen in Leeuwarden is geweest. Rien van Beusichem beaamt dat. Hij stelt in een scriptie: In de tweede helft van de achttiende eeuw komt in Leeuwarden het openbare concertleven merkbaar op gang. Steeds vaker werd muziek buiten de beslotenheid van het hof, de adel- lijke ‘state’ of de voorname huiskamer voor een breder publiek ten gehore ge- bracht. De concerten door grotere ensembles kwamen echter pas na 1782 goed
  • 25. 25 van de grond. Het is vooral aan de zich in dat jaar in de stad gevestigde muziek- meester Jean des Communes te danken dat het Leeuwarder muziekleven vanaf dat moment begon te floreren. Hij organiseerde vele concerten en operavoor- stellingen. Daartoe werden gelegenheidsorkesten geformeerd die altijd waren samengesteld uit zowel meesters als liefhebbers. Het in studie nemen van soms grote werken moet voor de amateur-musici – en niet in de laatste plaats ook voor hun ‘aanhang’ in het publiek – enorm stimulerend zijn geweest. Zo werd door Des Communes in maart 1789 ‘met adsistentie der voornaamste liefhebbers het zangstuk Stabat Mater, à Grand Orchestre, gecomponeerd door J. Haydn, op de groote zaal der Stadsschuttersdoele’ uitgevoerd. Volgens Tuik regelden vader en zoon Des Communes bij de organisatie van hun concerten zowel de huur van zalen als de publiciteit. Daarnaast ondervonden zij Portret van J.J. des Communes, Muzijkmeester te Leeuwarden, door onbekende schilder, olieverf op koper, 14.5x11.5 cm, omstreeks 1795 (collectie Fries Museum in bruikleen van de Ottema-Kingma Stichting te Leeuwarden). Jean des Communes is afgebeeld in blauwgrijze jas en met een grijze pruik op het hoofd. Onder zijn rechterarm houdt hij een viool.
  • 26. 26 Portret van Nicolaas Arnoldi Knock, olieverf op doek door F.L. Hauck, 82x66 cm, 1772 (particuliere col- lectie). Het schilderij op pagina 61 is van dezelfde schilder. De latere grietman van Ooststellingwerf is hier afgebeeld als jongen van 13 jaar. Kinderen gingen in die tijd gekleed als mini-volwassenen en daarom draagt hij hier ook een wit gepoederde staartpruik met grote strik. Nicolaas heeft een rijk bewerkte jas en vest aan en zelfs de driekante steek die hij onder zijn arm draagt, is op dezelfde wijze met goudgalon afgewerkt. Vlak daarachter is een klavierin- strument te zien, wat duidt op zijn liefde voor de muziek. Foto RKD Den Haag.
  • 27. 27 steun van aanzienlijke Leeuwardenaren, onder wie prins Ludwig von Waldeck. Ten huize van die vorst werden door het nieuw opgerichte genootschap Audi et Tace concerten gegeven. Een bijzonder concert vond plaats op 22 en 23 september 1785. Kort daarvoor was stadhouder Willem V in Den Haag van zijn militaire functies ontheven en bovendien was het dragen van oranje verboden. Hij besloot daarop Den Haag als zijn residentie te verlaten en ging naar Nijmegen. Maar eerst vertrok zijn vrouw met hun drie kinderen naar Friesland om in Franeker het tweejarig eeuwfeest van de universiteit te vieren. Het merkwaardige feit deed zich voor dat zij met alle egards werd ontvangen, zelfs met parades van diverse burger-exercitiege- nootschappen, maar dat een Hindelooper die Oranje boven riep, veroordeeld werd tot een jaar tuchthuis. De Friese regenten en aristocraten, eerst voorname- lijk tegen de stadhouder gericht, besloten hem nu te steunen om het land van de ondergang te redden. In die sfeer vond het concert plaats met 30 muzikanten onder leiding van de grietman van Ooststellingwerf N.A. Knock. Het lijkt mis- schien vreemd dat een grietman optrad als dirigent. Maar mr. Nicolaas Arnoldi Knock (1759-1794) was dan ook wel een geval apart, speelde uitstekend orgel en werd in zijn tijd “een dilettant van eerste klasse” genoemd. Hij kwam uit de regentenaristocratie, kreeg als kind muziekles en raakte voor de rest van zijn leven verslingerd aan muziek (vooral orgelmuziek). Hij gaf zelfs het grietman- schap, in principe een levenslange functie, na enige jaren vrijwillig op. Dat geeft al aan dat het hart van de jong overleden Knock elders lag (hierna komt het een en ander nog ter sprake in relatie tot J.W. de Crane). De capaciteiten van de zeer Oranjegezinde Knock waren ook bekend bij het stadhouderlijk hof en de organi- satie van de feestviering van het 200-jarig bestaan van de Franeker Academie. Het concert bij die gelegenheid, in de Martinikerk van Franeker, werd uitgevoerd door circa 50 muzikanten die hij uit heel het land had laten overkomen. Ze zaten op een podium direct voor het orgel, in het zicht van de hoge gasten. Ze speel- den tijdens de binnenkomst van de genodigden en tussen de redevoeringen in. Ook werden er door een ‘beroemde zangeres’ aria’s ten gehore gebracht. Wat de muziek-situatie in Dokkum betreft: daar is niet erg veel van bekend. We weten dat rector De Crane (benoemd 1780) tijdens de openbare plechtigheid in het kader van het afstuderen van zijn gymnasiumleerlingen, tussen de toespra-
  • 28. 28 ken door, orgelmuziek liet horen. Maar de eerste advertentie van een openbaar concert in Dokkum buiten de kerk werd gevonden in de Leeuwarder Courant van februari 1780. Dit was dus voor de komst van vader en zoon Des Communes die zo stimulerend waren voor het muzikale klimaat in Frieslands hoofdstad en ook voor de activiteiten van Knock. Dit concert in Dokkum lijkt veeleer het initiatief van de uitvoerders te zijn dan van Dokkumers die het culturele klimaat wilden bevorderen. Maar er is sprake van een optreden van (leden van) de Vlaamse Opera in de “Zaal van de Sociëteit”. Zou hiermee de concertzaal van de Sociëteit M.L.D.L. bedoeld worden? Het is goed mogelijk en misschien zelfs wel voor de hand liggend. Volgens de reëel kohieren (waarover hierna meer) had deze sociëteit haar concertzaal al vanaf Ets op papier door Cornelis Bogerts naar een tekening van Pieter Barbiers, uitgegeven door Theodorus Crajenschot, 36x27 cm, 1772 (particuliere collectie). Het onderschrift luidt: Afbeelding van den Brand op’t Tooneel in de Schouwburg te Amsterdam; den 11den May, 1772.
  • 29. 29 1775 aan de Diepswal. En ten tijde van het M.L.D.L.-concert in 1787 is in Dokkum weliswaar ook sprake van een andere sociëteit dan het muziekgenootschap, namelijk een Burger-Sociëteit, maar het is niet waarschijnlijk dat die in 1780 al bestond. Hoewel het dus niet expliciet genoemd wordt, zou dit concert er mis- schien toch wel door toedoen van de Dokkumer muziekliefhebbers gekomen kunnen zijn. Net als Knock dat later deed, hebben ze wellicht ingespeeld op het bericht dat de Vlaamse Opera op tournee kwam en contacten gelegd voor een optreden in Dokkum. Om een vergelijking met andere steden te maken waar dit Vlaamse gezelschap in diezelfde maanden optrad: in Leeuwarden was dat in het Heeren Logement aan het Zaailand; de locaties in Franeker en Harlingen worden niet genoemd; in Groningen trad het op in de Concert Zaal ten huize van de heer Riedel in de Poelen Straat nummer 30. Die meneer Johan Philip Riedel was een uit het Duitse Nassau afkomstige musicus die in 1753 muziekleraar werd aan een Gronings gymnasium. Hij was in 1764 begonnen met het organiseren van concerten, een situatie die sterk lijkt op wat er 18 jaar later met de komst van Des Communes in Leeuwarden gebeurde. Vanaf 1770 deed hij dat vanuit een pand dat meer geschikt was dan zijn woonhuis. Het bestaat nog steeds onder de naam van “Concerthuis”.15 Men zocht natuurlijk een wat grotere ruimte en die vond men dan in herber- gen, een grote privé-woning of - zoals in Dokkum - in een leegstaande zaal van een voormalig admiraliteitspand. Het waren in deze tijd in ieder geval nog niet speciaal voor het doel gebouwde concertzalen, dat kwam later pas. Althans in het noorden, want in Amsterdam was er sinds 1637 al een stadsschouwburg waar ook concerten werden gegeven. Die werd officieel geopend met een spe- ciaal door Joost van den Vondel geschreven toneelstuk (Gijsbrecht van Aemstel) en had boven de poort zijn beroemde vers: De weereld is een schouwtoneel, Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel. Die poort bestaat nog steeds, hoewel de schouwburg in 1772 afbrandde tijdens een voorstelling. De grote brand, die ook naburige huizen in de as legde, kostte 18 mensen het leven, onder wie regenten en hun vrouwen. En dit vormt een bruggetje naar het concert in Dokkum in 1780: want het was tij- dens (door?) een voorstelling van de Vlaamse Opera dat die brand uitbrak. Naar
  • 30. 30 het schijnt was een toneelknecht onvoorzichtig geweest met kaarsen. Op het toneel stond toen ook juffrouw Neyts, dezelfde die nu in Dokkum een solovoor- stelling gaf en zich presenteerde als Directrice der thans te Leeuwarden zijnde Vlaamsche opera. De brand had het gezelschap aanvankelijk veel negatieve publiciteit opgeleverd, maar daar had men in 1780 geen last meer van en de Vlaamse Opera toerde regelmatig door het land. Leider en oprichter was J.T.D. Neyts, die getrouwd was met de 16 jaar jongere Isabelle Stassinon (1743-1799), meestal juffrouw Neyts genoemd. Zij werd de belangrijkste zangeres van zijn troep. Aanvankelijk leek hun huwelijk te stranden toen zij met achterlating van hun eerste kind er van- door ging met een graaf.16 De graaf liet op zijn beurt een zwangere echtgenote en vijf kinderen in de steek. Onder druk van de grafelijke familie werd het stel in Parijs gearresteerd en vond voor beiden gezinshereniging plaats. Isabelle kreeg in totaal bij Neyts 7 kinderen en stond dikwijls (hoog-)zwanger op de planken. In de Amsterdamse schouwburg had ze ook solo-optredens waarbij ze Italiaanse aria’s zong. Volgens tijdgenoten had ze een goede stem, behalve in de hoge to- nen. Minstens zoveel indruk als haar stem maakte haar verschijning met “blanke boezem, poezelige handen, welgemaakte leden en vriendelijk gelaat.” Zo’n solo- optreden van de avontuurlijke, dan 36-jarige, ‘juffrouw Neyts’ vond ook in Dok- kum plaats. De advertentie meldde dat zij op maandag 7 februari om 17.00 uur precies, op de Zaal van de Sociëteit een groot vocaal en instrumentaal concert ten beste zou geven, waarin door haar verscheidene aria’s van de voornaamste meesters gezongen zouden worden. Voorts zou haar zoon een vioolsolo ten beste geven en ene mijnheer Duval een solo op de fluit. De prijs was 1 gulden per persoon, een heer met dame betaalde 1 gulden 10 stuivers. De entreebewij- zen (lootjes) waren te verkrijgen bij Fr. Tulleners te Dockum.17 Als met de “Zaal van de Sociëteit” de ruimte bedoeld werd, die de Sociëteit M.L.D.L. gebruikte, dan is het mogelijk zich daar een beeld van te vormen.
  • 31. 31 De concertzaal in Dokkum De concertzaal bevond zich in een pand dat grensde aan het nog bestaande admiraliteitsgebouw uit 1618. Momenteel is het een gat in de bebouwing, wijds het ‘museumpleintje’ genoemd. Het vormde oorspronkelijk een onderdeel van de gebouwen van de admiraliteit (die in 1645 naar Harlingen verhuisd was). Het hoofdgebouw daarvan was een adellijke behuizing aan de Diepswal. Bij de afbraak werd dat als volgt beschreven: 1684 den 11den mei wierd het oude Col- legie (zijnde Mockemahuis anno 1556 gebouwd) met zijn torentje geheel afge- broken en tot een tuin gemaakt. Het pand werd ook wel het Blauhuis genoemd, waarschijnlijk omdat het met leistenen gedekt was.18 Uit schriftelijke bronnen moeten we concluderen dat de admiraliteit op zeker moment ook het pand ten oosten van het Blauhuis aankocht, op de hoek met de huidige Schoolsteeg. Het kan niet anders of het is dit pand, dat opgetekend werd door J. Stellingwerf in 1723 (zie foto), want in tegenstelling tot het Blauhuis bestond dit toen nog; het werd pas in 1804 afgebroken. Dit hoekpand is goed te zien op de kaart die door J. Smedema in 1788 gemaakt werd.38 We zien een groot pand rechts en een wat lager pand links ertegenaan; op de plaats waar het Oude College zat is een onbebouwd perceel te zien. Op het eerste gezicht lijken de panden op de tekeningen van Stellingwerf en Smedema niet veel op elkaar. Dit komt echter vooral doordat Stellingwerf het dak in een merkwaardig perspectief weergaf. Het lijkt alsof het dak terugwijkt zoals bij een schilddak: een dak met aan beide korte zijden een driehoekig dakdeel (schild) en een trapeziumvormig schild aan de lange zijden. Maar aan de ‘trapjes’ hier is te zien dat Stellingwerf een trapgevel bedoelde en die is per definitie van steen en kan niet terugwijken. Het pand had dus een zadeldak en een trapgevel aan de korte kanten. Aldus gecorrigeerd is de overeenkomst op beide tekeningen veel duidelijker. Twee schoorstenen bekroond door een koperen vaan verraden waar inpandig de haarden zaten. Aan de voorkant werd een voornaam uiterlijk verkregen door een stenen dakka- pel, uitgevoerd met trapgeveltje. In de dakkapel waren ter weerszijden van het
  • 32. 32 venster wapenstenen gemetseld. Stellingwerf vulde beide in met het stadswa- pen, althans in een verkorte versie daarvan (halve maan en één ster in plaats van drie sterren). Direct onder het ronde gat in dit trapgeveltje tekende hij, zo te zien, nog een stokanker als symbool van de admiraliteit. Of dit ook een steen was of bijvoorbeeld een soort muuranker is onduidelijk. De dakkapel werd vóór 1788 verwijderd. Boven: recente foto; hiernaast foto omstreeks 1950 van het complex dat nu Museum Dokkum vormt. Links een woonhuis (dan arbeidsbureau) dat na de afbraak van de concert- zaal annex gevangenis gebouwd werd; geheel rechts een pakhuis van verf-, glas- en teerhandel Tj. Tilkema (nu Bonifatius-museum). Daar tussenin links het hoge pand van de admiraliteit uit 1618 met daar tegenaan een bijgebouw. Bij de restauratie in 1963 kregen beide panden een eigen punt- dak (schilddak). Op de tekening echter van Stellingwerf uit 1723 van de andere kant van dit duo (zie ook pagina 59) is te zien dat er oorspronkelijk sprake was van een zadeldak tussen (gedeelde) trapgevels. Op de nauwkeurigheid van de tekeningen van Stellingwerf valt veel af te dingen. Maar de schaal van laatstgenoemde tekening lijkt goed in orde te zijn.
  • 33. 33 Er zijn twee verdiepingen in het pand met ieder vijf ramen maar op de begane grond bovendien een deurpartij. De ramen hebben kruisvensters met luiken op de onderste helft; Stellingwerf tekende enkele in open stand. Een hardstenen stoep bevond zich voor de toegangsdeur met een zandstenen omlijsting. Links (ten westen) is er in een iets later stadium (?) een lager deel bijgebouwd. Op de tekening van Smedema heeft dit meer het karakter van een apart, klei- ner huis. Dit bijgebouw was de gevangenis van de admiraliteit. Het had geen Probleemloos is deze te projec- teren over de situatie van vóór de restauratie uit 1963. De kale onderkant van de zuidgevel is het gevolg van het feit dat dit pand in 1618 tegen een bestaand pand, het latere concertgebouw, werd aan gebouwd. Als deze nauwkeurigheid maatge- vend is voor Stellingwerfs tekening een jaar later van het concertge- bouw dan moet dat concertge- bouw annex gevangenis een fors gebouw geweest zijn. Op de kaart van Smedema uit 1788 (een jaar na het concert) lijkt door het vo- gelvluchtperspectief het pand uit 1618 een stuk forser, vooral hoger. Maar de kavelbreedte ter hoogte van de rooilijn zal Smedema toch goed aangehouden hebben. Deze eindigt (nog steeds) direct links van het voormalige arbeidsbureau. Bij de projectie van de tekening over de foto in 1950 is de perspec- tivische fout van Stellingwerf ten aanzien van het dak gecorrigeerd, waardoor de gelijkenis met het gebouw op de kaart van Smedema direct opvalt.
  • 34. 34 (zichtbare) deur en op de begane grond twee kleinere, verschillend vormgege- ven ramen; deze passen beter bij een gevangenis dan de grotere ramen op de verdieping. De twee ramen van de kamer op deze verdieping hadden hetzelfde uiterlijk als die van het hoofdgebouw. Nadat de admiraliteit in 1645 naar Harlingen was verhuisd werd dit hoekpand voor 975 goudguldens verkocht aan - zoals hij in de koopakte genoemd wordt - de manhafte Messieur Saecke Idsinga, kapitein en kwartiermeester bij het regiment van kolonel Aylva, wonend binnen Dokkum. Door de koopakte krijgen we een indruk van hoe het pand er van binnen uitzag: een schone huizinge, ge- legen ten oosten van het Oude College of Blauhuis, laatst door de heer advocaat- fiscaal Reneman en nu door Reinier van Buiten bewoond wordende, met het gevangenhuis, de kamer daarboven en een zekere loods aan hetzelfde huis aan de plaats gelegen. Men zou uit deze omschrijving kunnen concluderen dat het lagere bijgebouw het gevangenhuis was. Stellingwerf noemt het door hem getekende pand ‘het Admiraliteits Hof te Dokkum.’ Mogelijk dat dit pand door de raadsleden van de admiraliteit gebruikt werd als ‘gerechtshof’ en werd er recht gesproken in de grote zaal; na veroordeling of in afwachting van hun berechting konden de aangeklaagden behuisd worden in de gevangenis die erbij hoorde. Het is deze voormalige rechtszaal, later grote zaal in de ‘schone huizinge’ ge- noemd, die in de 18de eeuw gebruikt werd als concertzaal. Bij de verkoop op afbraak in 1804 wordt het summier beschreven: twee kamers beneden en een grote zaal boven, voorts een zoldering. Na de afbraak is het perceel altijd onbe- bouwd gebleven. Over de naam van het muziekgenootschap De vele sociëteiten die in de tweede helft van de 18de eeuw ontstonden, maten zich dikwijls een Latijnse naam aan. Het Dokkumer muziekgezelschap koos de naam MUSICA LABORUM DULCE LENIMEN, wat vertaald kan worden als: “muziek is de zoete verlichtster van de arbeid”. Deze spreuk was niet zo maar bedacht, maar bestond al veel langer. Zo komt ze bijna letterlijk voor op de (volle breedte van de) binnenkant van de klep van een virginaal (soort clavecimbel) uit 1640 dat in de collectie van het Rijksmuseum bewaard wordt. Maar er zijn ook allerlei varianten bekend, zoals: Musica laetitiae comes, medicina dolorum (muziek is
  • 35. 35 de metgezel van vreugde en een medicijn voor smarten), Musica magnorum solamen dulce laborum (muziek is een zoete vertrooster van grote inspannin- gen), Musica mentis medicinae maestae (muziek is medicijn voor een droeve gesteldheid) et cetera. Waarschijnlijk was de spreuk ontleend aan verzen van de Romeinse dichter Horatius (65-8 v. Chr.), wiens werk altijd veel bestudeerd is. In zijn ode I.32 komt een passage voor waarin hij van (de muziek van) de lier zegt dat deze de zoete verlichtster is van de arbeid. Waarom de oprichters van het Dokkumer muziekgezelschap juist dit motto kozen is niet bekend, maar de boodschap is duidelijk: muziek is naast het dagelijkse werk een aangename ontspanning. Een virginaal (een oud type clavecimbel) gemaakt Antwerpen 1640 met op de binnenkant van het deksel, heel groot, de spreuk MUSICA LABORUM DULCE LEVAMEN. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
  • 36. 36 Hierboven detail van de achterzij- de; hiernaast de gehele voorkant van de staat gedateerd 14 maart 1787.
  • 37. 37 De staat van ontvangsten nader bekeken Het vel papier meet 43 x 33 cm en is aan beide zijden bedrukt en beschreven. Het was bedoeld om één keer in de lengte en twee keer in de breedte samen- gevouwen te worden, zodat een rechthoekig papier van 8,5 x 16,5 ontstond. Waarschijnlijk werden dergelijke papieren dan, per jaar bijvoorbeeld, in een linnen zakje bewaard met een etiket erop. Met het bedrukken was rekening gehouden met dit opvouwen: op beide kanten stonden teksten waarop met de pen de datum ingevuld kon worden, als ook nog een volgnummer en de hand- tekening van de secretaris. In dit specifieke geval was alleen de zijde ingevuld met de datum en het volgnummer. Helaas weten we daardoor de naam van de secretaris niet. Op de ingevulde zijde leest: M.L.D.L. Staat des Ontvangst op het Concert van de Sociëteit te Dockum den 14 Maart 1787. No. 21. Op de niet ingevulde zijde staat: Binnestaande posten geregistreert in het Cassaboek van de Societeit M.L.D.L. den ……… 17…….. in kennisse van my Secretaris ………………………… Bovenaan de voorgedrukte tabel op de keerzijde staat: No. 21. M.L.D.L. Staat des Ontvangst op het Concert van den 14 Maart 1787. Aangenomen mag worden dat het volgnummer 21 betekent dat er 20 keer eerder een concert werd georganiseerd, maar over welke periode en met welke frequentie is niet bekend. Het jaar 1787 was nog te kort om aan te nemen dat er toen al 21 concerten georganiseerd werden. Ongetwijfeld zal de nummering daarom over verschillende kalenderjaren heen gelopen hebben. Een mogelijk- heid is dat men elk seizoen begon na de zomervakantie; in dat geval zou een volgnummer 21 betekenen dat vanaf oktober er tweewekelijks zo’n concert gehouden werd: dan komt men in half maart uit op ongeveer 21.
  • 38. 38 Maar omdat dit voor zover bekend het enige document is dat van de hele ad- ministratie van de sociëteit bewaard bleef, blijft het gissen hoe dat precies zat met die concerten. Waren het bijvoorbeeld concerten waarnaar alleen geluisterd werd, of waar ook geoefend werd door de leden? We weten van slechts twee bezoekers aan het concert dat ze een muziekinstrument bespeelden. De voorgedrukte posten op de tabel die ingevuld konden worden, bieden ook weinig houvast. De meest linkse kolom was om namen in te vullen van Direc- teuren en Leden de Heeren ….. Met ‘directeuren’ zullen de bestuursleden van de sociëteit bedoeld zijn. Duidelijk is dat vrouwen geen lid van de sociëteit konden zijn, maar ze konden wel zo’n concert bezoeken als introducéé. Dat werd aange- geven in de twee kolommen voor de introducés, dames of heren apart aan te geven. Dan komen er vakjes voor de consumpties. Die avond was het alleen mo- gelijk om halve flessen rode of witte wijn te kopen, of een kop koffie. De andere voorgedrukte drankjes waren doorgestreept als zijnde niet leverbaar: Glaasjes Liqueur; Glaasjes Genever; Mengele Bier.20 Hierna volgen drie vakjes waar ook een kruis door gezet was, hetwelk men dus niet (meer) wilde noteren: dat ging over wegblijvers, te laat komers en leden die te vroeg weggingen (Abs[ent]. gebleve; te laat gekome; te vroeg gegaan.). Tot slot waren er drie vakjes die niet doorgekruist waren, maar ook niet in- gevuld: met de Pyp op het Orchester; zelfs op het Orchester; de Gast op het Orchester. Het was blijkbaar verboden om, zeker met een pijp, het podium of de orkestruimte te betreden en dat gold ook voor de meegenomen gasten. Waar- schijnlijk stond daar een kleine boete op, maar - zoals gemeld - werden deze kolommen die avond niet ingevuld. Onderaan de tabel kon er getotaliseerd worden. Er waren bij het concert 27 le- den, 6 gasten (3 dames, 3 heren). Er is één namenvakje waar een beschadiging in het papier het onmogelijk maakt te lezen wat er gestaan heeft, maar (toeval- lig?) is hier in de kolommen niets ingevuld, of beter gezegd, zijn hier allemaal streepjes gezet. Waarschijnlijk missen we daar niemand; het totaal aantal bezoe- kers bedroeg dus 33 (30 heren en 3 dames). Samen werd er geconsumeerd: 6,5 liter rode wijn en 8 kopjes koffie. Totale opbrengst die avond: 7 gulden 8 stuivers. Uit deze cijfers kunnen de prijzen herleid worden: een halve rode wijn kostte 8 stuivers; een kopje koffie 3
  • 39. 39 stuivers en voor een gast moesten 4 stuivers betaald worden. De secretaris no- teerde alles in zijn keurige handschrift en misschien dat het paraafje in potlood bij alle consumpties van de penningmeester was, die alles naderhand nog eens grondig controleerde. Dit is in feite alles wat er over de staat van ontvangsten te vermelden valt. Op een aantekening in het museum staat nog dat er zich in het Fries Museum een lijst moet bevinden met leden, lopend vanaf het jaar 1775. Deze kon nog niet bij deze publicatie betrokken worden.
  • 40. 40 Over de bezoekers aan het concert Alle bezoekers van het concert opt 14 maart 1787 konden, soms met de nodige moeite, getraceerd worden. Probleemgevallen waren namen als Hoekstra, van der Werff en - hoe kan het ook anders - De Vries. Voor deze gevallen is een keuze gemaakt of zijn twee mogelijkheden gepresenteerd. Uit de reëel kohieren bleek dat nummer drie, J. van Vliet, de secretaris van het muziekgenootschap was. Andere bestuurders zijn niet bekend. De concertgangers worden hierna, behoudens een enkele uitzondering, in volgorde van binnenkomst behandeld. 1. Adam Godfried Schultz (Kampen 1734 - Dokkum 1816, overleed de dag voor zijn 82ste verjaardag). Nederlands Hervormd. Was 53 jaar oud ten tijde van het concert, had twee introducées en had twee maal rode wijn op zijn conto staan. Als eerste die avond werd genoteerd A.G. Schultz. Hij kwam in het gezelschap van twee dames; wie dat waren is niet bekend, want van geen van de introdu- cés die avond werd de naam genoteerd. Hij kwam uit een predikantenfamilie (met een grootvader die vanuit Duitsland naar Nederland kwam). Zijn vrouw (huwelijk in 1770 te Kampen, zie ook hieron- der bij nummer 12) Françoise Johanna Doitsma was een predikantendochter. Zijn zwager was mr. Petrus Adrianus Bergsma, de laatste grietman van Dantumadeel en na 1795 baljuw van Dantumadeel en Kollumerland. De zeer gefortuneerde Bergsma was namelijk getrouwd met de toentertijd veertienjarige (!) zuster van Françoise. Misschien waren deze zusters Doitsma de introducées van Schultz die avond. Schultz kende ongetwijfeld de rector J.W. de Crane (nummer 8) goed, want zijn jongste zoontje Ephraïm Jacob was dat jaar naar het Dokkumer gymnasium gegaan en zat in de eerste klas. Schultz werd geen predikant zoals zijn vader en schoonvader maar ontvanger van konvooien en licenten, een soort belas- tingambtenaar. Hij werd met dat beroep al genoemd toen hij zich op 28-jarige leeftijd vanuit Franeker als lidmaat van de hervormde gemeente in Dokkum liet inschrijven.
  • 41. 41 Uit 1780 is bij toeval een brief van hem bewaard gebleven, die hij schreef aan een vriend in Nederlands-Indië. Het schip dat de post vervoerde, werd onder- weg gekaapt door de Britten en kwam in een Engels archief terecht. In de brief komt de grietman Eiso de Wendt ter sprake, die eerder dat jaar overleden was en zijn prachtige buitenhuis te Kollum had nagelaten aan zijn neef. De ook bij het concert in Dokkum aanwezige A.R. de Wendt was een zoon van die neef en erfde het landgoed jaren later. Schultz geeft de vroegste beschrijving die bekend is van een wonderlijk bouwsel op dat buiten, een soort poort onder een hoge berg, bekroond door een theehuis. Hij spreekt het vermoeden uit dat De Wendt, die rijk geworden was in de oost, hierbij geïnspireerd was door soortgelijke constructies die hij in Indië had gezien. Toen na de revolutie van begin 1795 de nieuwe machthebbers, gematigde patri- otten onder leiding van (o.a.) Daam Fockema (nummer 22), de oude regentenre- gering van Dokkum ontbonden en nieuwe leden benoemden, hoorde Schultz tot de eerste lichting van voorlopige stadsbestuurders. De brenger van het nieuws was Thijs Feenstra, nummer 16 op de lijst concertbezoekers. Tekening van een bijzondere constructie in de uitgestrekte tuinen van het pand Oostenburg te Kollum (collectie Oudheidkamer Mr. Andreae te Kollum). Niet gesig- neerd; een soortgelijke tekening werd door A. Martin omstreeks 1870 vervaardigd. Het bouwsel was aangelegd door de steenrijke Eiso de Wendt vóór 1780 en men kon het beklimmen via steile trappen en vervolgens op de top in een Chi- nees zomerhuisje van het uitzicht genieten. Omdat de hoeken aan- gevuld waren met aarde en ook bovenop aarde was gestort, sprak men van de Stenen Berg. Door de poort heen ziet men het theehuis dat aan de Trekvaart lag.
  • 42. 42 2 en 5: Klaas (Aalsum 1744 - 1815, bijna 71 geworden) en Rein Jans Minnema (Aalsum 1737 - 1820, 83 geworden). Beiden Nederlands Hervormd. Waren ten tijde van het concert 42 en 49 of 50 jaar oud en dronken een glas wijn. Woonden in het huis met de klokgevel aan de Aalsumerpoort (eerste links over de brug vanaf de stad komend). Als tweede die avond komt binnen de 42-jarige houtkoper Klaas Jans Min- nema, ongetwijfeld samen met zijn broer Rein (koopman, 49 of 50 jaar oud); die is even de jassen ophangen en wordt als 5de genoteerd. Het is niet helemaal duidelijk of zij het huis aan de Aalsumerpoort al bewoonden in maart 1787; het jaar daarop in ieder geval wel. Het huis werd gekocht van de familie van Albert Ballings. Gerardus Riemersma, die (toevallig?) direct na Rein binnenkomt in de concertzaal, was getrouwd met een dochter van genoemde Albert Ballings die woonde in dat huis. Rein is erg gesteld op zijn broer, die bij hem en zijn vrouw inwoont. De broers zijn kinderloos en dat maakte hun band wellicht nog sterker. Dat blijkt ook wel uit de roerende advertentie die Rein jaren later in de Leeuwarder Courant zet vanwege het overlijden van zijn broer: Heden morgen ten acht uren, overleed op het onverwachts, na een sukkeling van slechts zeven dagen, mijn waarde broeder Klaas Jans Minnema, in leven houtkoper alhier, in de ouderdom van bijna 71 jaren. Het zware en aandoenlijke voor mij in mijne omstandigheden laat zich beter gevoelen dan beschrijven; aan de nagedachte van het geluk, dat ik boven anderen, met hem zo vele jaren in de beste eensgezindheid en vergenoegen mocht doorbrengen, doet mij mijn smart lenigen. Dokkum 2 mei 1815, Rein J. Minnema. In een artikel43 over de lotgevallen van hun woonhuis wordt geopperd dat Rein de eigenaar was van het herenhuis dat ook boerenbehuizing wordt genoemd vanwege de koeien en paarden die er onderdak vonden. Het lijkt er inderdaad op dat híj het geld had. Hij betaalde die avond ook hun wijn. Als Rein vijf jaar na zijn broer overlijdt (1820) laat hij, naast onroerend goed, het enorme kapitaal van ruim 135.000 gulden na. Behalve nog hun liefde voor muziek is er verder weinig bekend van de broers. Ze behoorden door hun geld tot de rijkste burgers van Dokkum. Daardoor komen ze ook voor in belastinglijsten, zoals die voor rijtuigbezitters.31 De gebroeders
  • 43. 43 Minnema beschikten over een overdekte wagen met twee paarden bespannen. In het dagboek van burgemeester Fedde van Slooten uit 1789 komt deze passa- ge voor: vrijdag 9 oktober ben ik tegen de avond eens om het bolwerk gewan- deld en in schemeravond een pijp tabak gerookt bij koopman Rein J. Minnema en zijn nieuwe zomerhuis eens bezien. Twee foto’s vanuit ongeveer dezelfde hoek, met uitzicht op de Aalsumerbrug en het pand van de gebroeders Minnema (collectie Museum Dokkum). Dit pand met de karakteristieke klokgevel staat direct over de brug links (op de onderste foto te zien). De bovenste foto uit kort na 1900 laat het grote achterhuis aan de Noordergracht zien; de andere foto is uit om- streeks 1935-55.
  • 44. 44 3. Joachim van Vliet (Batavia 1743 of 1744 - Wijk bij Duurstede 1831, 87 jaar ge- worden). Nederlands Hervormd. Was ten tijde van het concert ongeveer 43 jaar oud en had rode wijn op zijn conto staan. De twee volgende bezoekers waren beiden jurist en bijna even oud. Misschien is het daarom geen toeval dat ze tegelijk binnen kwamen en waren het wel vrienden. Allereerst was dat Joachim van Vliet, een heel wat wereldser per- soon dan de gebroeders Minnema, die net buiten Dokkum geboren, getogen, getrouwd en overleden waren. Van Vliet was een jurist die in 1766 in Utrecht gepromoveerd was. Het jaar daarop krijgt hij ruim 7.500 gulden uit zijn vaderlijk erfdeel. Datzelfde jaar wordt hij ingeschreven in het burgerboek van Dokkum. En nog weer een jaar later, eind 1768 wordt hij in het lidmatenregister van de hervormde kerk in Dokkum bijgeschreven met de vermelding: meester in de rechten, komend uit Utrecht en raadslid te Dokkum. Hij heeft zich dus blijkbaar direct in het stadsbestuur weten te manoeuvreren. Over het algemeen had men daar in de regententijd geld en connecties voor nodig. In 1771, zo’n 28 jaar oud, werd hij voor het eerst genomineerd voor de functie van burgemeester van Dokkum. Dat werd hij pas begin 1774, maar in de tus- sentijd kreeg hij wel namens de provincie Friesland een zetel in de Admiraliteit van Rotterdam aangeboden. In 1776 trouwde hij in Waaxens met de Dokkumer burgemeestersdochter Goske Sinia (1746-1820), enige dagen nadat zij bevallen was van hun eerste kind. Dat lieten ze direct na het huwelijk dopen. In totaal kregen ze zeven kinderen. Tijdens het concert in 1787 was hij 43 of 44 jaar oud en zijn 40-jarige vrouw hoogzwanger van hun laatste kind. Goske was de oudste zuster van nummer 21 op de lijst, Gabe Synja. Misschien had hij de liefde voor muziek van zijn stiefvader, de zeer rijke Johan- nes Matthys Swemmelaar, heer van Hardenbroek, kanunnik van het kapittel van St. Marie te Utrecht, bezitter van een kasteel, buitenhuizen et cetera. Die komt althans in 1771 voor op een lijst van het Utrechts stadsmuziekcollege. Als Joachims moeder Anna Maria van Plasburgh in 1792 overlijdt, wordt hij als haar enige zoon erfgenaam van het hele bezit van de kinderloze Swemmelaar en dus ook heer van Hardenbroek (en Goske ‘Vrouwe van Hardenbroek’). Zijn latere leven besteedt hij aan het beheer van zijn bezittingen en daarom vertrekt het echtpaar definitief uit Dokkum om hun leven te eindigen in Wijk bij Duurstede. Knipsel 32x29 cm, 1780 (collectie Museum Dokkum in bruikleen van de Ottema-Kingma Stichting te Leeuwarden). Het knipsel vertoont centraal het familiewapen van Mr. Joachim van Vliet en in de banderol staan zijn functies genoemd: ‘Raad en Burgemeester der stad Dockum mitsgaders gecommitteerde Raad ter Admiraliteit op de Maze [Maas] etc:etc’. De opbouw van het geheel doet denken aan de wapentrofee die op vaandels afgebeeld werd (zie bijlage): te zien zijn onderaan een sabel en een kanon, bovenaan een bundel met bijl en een vlag met het wapen van de Admiraliteit Op de Maze (AOM). Van Vliets band met Dokkum wordt aangegeven door het stadswapen geheel on- deraan, waar ook de maker zijn ge- knipte signatuur heeft. Het woord ‘knippen’ is vervangen door een afbeelding van een schaar: knip- kunst door Yan [Jan] de Adelaar. Er waren in de 18de eeuw diverse knipkunstenaars actief in Rot- terdam. Knipsels van bekende knippers werden verzameld door kunstliefhebbers.
  • 45. 45
  • 46. 46 4. Jan Hoekstra (Sneek 1742 - Dokkum tussen 1798 en 1800, in de vijftig gewor- den). Nederlands Hervormd, waarschijnlijk Oranjegezind. Was ten tijde van het concert 44 jaar oud en gebruikte geen consumptie. Er waren op het moment van het concert twee Hoekstra’s met voorletter J in Dokkum. Maar voor het gevoel lijkt het dat het hier mr. Jan Clases Hoekstra be- treft en niet de blokmaker Jan Freerks Hoekstra, al schopte laatstgenoemde het tot raadslid van Dokkum in precies dezelfde tijd dat de volgende bezoeker Ge- rardus Riemersma (nummer 6) dat ook was. De reden is dat Jan Clases Hoekstra beter in het sociale netwerk van de bezoekers aan het concert lijkt te passen. In dat geval was Jan Clases Hoekstra de tweede jurist die ingeschreven werd bij het concert. Vaak kregen juristen een baan als secretaris en zo ook J.C. Hoek- stra: van 1764 tot 1780 was hij secretaris van de grietenij Westdongeradeel en woonde te Holwerd. Met een vaste baan kon men trouwen en dat deed hij dan ook in dezelfde maand als zijn benoeming en wel met Anna Telting (circa 1744 - Dokkum 1800). Zij kwam uit een aanzienlijke familie in Steenwijk. Een bruid van ver weg, maar zij behoorde ongetwijfeld tot hetzelfde sociale netwerk als Jan Hoekstra. Een voorbeeld daarvan is dat een neef (tantezegger) van Anna, de notaris Isaac Telting, jaren later trouwde met de enige dochter van professor Jan Willem Crane, die ook het concert die avond in Dokkum bezocht. Een jaar later werd Jan en Anna’s eerste kind in Holwerd geboren. Deze Albertus ten Broecke Hoekstra (hij voegde de achternaam van zijn grootmoeder toe) zou advocaat bij het Hof van Friesland worden, hoogleraar en zelfs grietman over Ferwerderadeel. Wat overigens niet verhinderde dat hij, als bekende orangist, na de omwenteling van 1795 door radicale patriotten gearresteerd werd en tegen eigen kosten bij zijn vader in arrest werd gehouden. Ook vader Jan Hoekstra zelf werd als voormalig regent na de omwenteling vastgezet. Na zijn baan als secretaris van Westdongeradeel was hij in 1780 districtscommies in Oostergo geworden met als standplaats Dokkum. In 1795 werd hem door de radicale patriotten deze baan ontnomen. Hij was naar Groningen gevlucht, waar hij gearresteerd werd op grond van een ‘strafbare verstandhouding met buiten het territoir van deze Republiek zich ophoudende leden van het vorig bestuur van deze provincie.’ Tegen een borgtocht van 20.000 gulden mocht hij aanvankelijk vanwege zijn zwakke gezondheid de Kopergravure op papier gemaakt door Simon Fokke en uitgegeven in 1753 door F. Houttuyn, 23x17 cm (particuliere collectie). Op deze prent leidt een luitenant, aan het hoofd van 24 grenadiers met hoge mutsen, twee geboeide militaire gevangenen uit de burgerlijke gevangenis en brengt die naar de Gevangenis der Soldaten elders. Rechts is het schavot te zien waar vonnissen met het zwaard, gese- lingen, brandmerken e.d. werden voltrokken, met daarvóór de galg. Dergelijke vonnissen trokken veel publiek, zeker als ze op marktdag werden uitgevoerd.
  • 47. 47 gevangenis in Leeuwarden onder toezicht verlaten en wat wandelen. Maar later in 1797 werd hem dat voorrecht ontnomen en werd hij behandeld ‘gelijk alle an- dere criminele gevangenen.’ Mogelijk is hij daar gestorven. Anna overlijdt in april 1800 in Dokkum en wordt dan ‘in leven de weduwe van Jan Hoekstra’ genoemd. Maar van al die treurige gebeurtenissen aan het eind van zijn leven had Jan
  • 48. 48 Hoekstra in maart 1787 geen weet. Hij was nog een gerespecteerd districtscom- mies en gezinshoofd in Dokkum. De andere Hoekstra die toen in Dokkum woonde, Jan Freerks (Dokkum 1737- 1804), kwam uit een doopsgezinde familie. Zijn vader was een trekschipper en wolkammer en zijn moeder een wolkammersdochter. Zijn broer voerde de ach- ternaam Rekker, net als zijn vader; zo niet dus Jan Freerks Hoekstra. Hij trouwde in 1760 in Dokkum met Rinkse Bennes (Binnes), een boerendochter. Jan Freerks Hoekstra hoorde tot de eerste genomineerde municipaliteitsleden (leden van de gemeenteraad) van Dokkum na de revolutie. In een koopakte van 30 januari 1797 wordt hij omschreven als ‘Lid van ’t Gerechte der stad Dokkum”. Hij koopt dan voor 2.500 gulden aan de Vleesmarkt binnen Dokkum een huis, stokerij en hovinge met alles erbij. Er was een gezamenlijke muur van dat pand met de Harlinger Kelder en een vrije uitgang in de Harlinger Steeg. Rinske plaatste bij zijn overlijden een advertentie waarin zij aangaf dat Jan Hoekstra door een plotseling opgekomen aanval van waterzucht overleed op de leeftijd van bijna 67 jaar, ‘na een genoeglijke echt van 44 jaren’. Hun zoon Freerk Jans Hoekstra werd de eerste academisch gevormde doops­ gezinde predikant van Holwerd (1786), later te Harlingen. Hij betoogde al in 1801 in een geschrift dat vrouwen deel hoorden te hebben aan de regering. 6. Gerhardus Riemersma (Dokkum 1748 - 1823, 74 jaar oud geworden). Ne- derlands Hervormd, woonde aan de Legeweg. Gehuwd eind 1778 met Sibbeltje Alberts (ook Sibbeltje Ballings) overleden Dokkum 1830. Was 38 jaar ten tijde van het concert en gebruikte een kopje koffie. Gerardus (Gerrardus, Gerhardus) Riemersma was de jongste zoon van de Dok- kumer meester-brouwer en burger-vaandrig Benedictus Riemersma. Zelf werd Gerardus eveneens brouwer. Uit een rooster, toevallig ook van het jaar 1787, zijn de namen van de Dokkumer brouwers en hun brouwerijen bekend. Er waren er maar liefst negen dat jaar; de brouwerij van Gerardus Riemersma had de naam De Eenhoorn. In een publicatie over Dokkumer gevelstenen wordt een moge- lijke connectie van die afbeelding gesuggereerd met het familiewapen van een eerdere eigenaar.21 Dat is inderdaad mogelijk, maar er hoeft geen relatie te zijn: eenhoorns hingen aan vele brouwerijen en herbergen. Enkele verkreukelde rekeningen die omstreeks 1980-85 gevonden werden bij de verbouw van het pand Boterstraat 11 in Dokkum.22 Op de rekeningen van rond 1785 staan leveringen van jenever en brandewijn. Op of nabij deze plek stonden drie aaneengesloten pan- den die behoorden bij de brouwerij van Gerardus Riemersma. De bovenste rekening betreft leveranties jenever in 1784 en 1785 aan Albert Egberts [van den Akker] (1750-1798) te Rinsumageest. Foto Museum Dokkum (Kim Loesberg).
  • 49. 49
  • 50. 50 Hoewel hij tijdens zijn bezoek aan het concert al 38 jaar was, zijn er vooral politieke activiteiten van hem bekend van na de revolutie van 1795, toen hij dus al richting de 50 liep. Waarschijnlijk was zijn rol als patriot en vaandrig van de schutterij na september 1787 (zie bij nummer 26) voorlopig uitgespeeld. Maar begin 1795 komen we Riemersma weer tegen als hij genoemd wordt bij de eer- ste genomineerde municipaliteitsleden van Dokkum. In een boek over die revolutie en de zuiveringen van juli 1798 wordt gesteld dat Gerardus Riemersma behoorde tot de gezeten burgers van gematigde signa- tuur, net als Johannes Fockema (de vader van Daam en Eelco die ook bij het concert aanwezig waren).23 “In Dokkum werden de twee aanzienlijkste leden van de zittende raad gecontinueerd: Joh. Fockema …. en de rustende bierbrouwer Gerardus Riemersma, toekomstig burgemeester van Dokkum (1816-1823). Beide heren waren voorheen lid geweest van de provisionele [voorlopige] gemeen- teraad.” Hierboven werd gesteld dat men om burgemeester te worden geld en connecties nodig had. Na de revolutie veranderde dat in zoverre dat ook minder gefortuneerden goede functies konden krijgen, mits ze maar patriottisch genoeg waren. Gerardus Riemersma was kennelijk gefortuneerd genoeg om al ‘rustend bierbrouwer’ te zijn voor zijn 50ste . In 1808 verhuurt hij zijn brouwerij/stokerij De Eenhoorn aan Benedictus van Steenwijk, die een van zijn belangrijkste erfge- namen zou worden. Zijn vrouw had bij haar overlijden in 1830 meer dan 50.000 gulden te vererven: dat zegt al iets over hun welstand. Bij zíjn overlijden in 1823 plaatste zij een korte advertentie, waarin ze meedeelde dat hij was overleden na een ziekte van enkele dagen en dat ze 44 jaar gehuwd waren geweest. Zij meldt niet dat hij op dat moment burgemeester van Dokkum was en van 1819- 1822 lid van Provinciale Staten van Friesland. 7. Taco (van) Schonegevel (Dokkum 1756-1819, 63 jaar oud geworden). Remon- strants. Was 30 jaar oud tijdens het concert en gebruikte een glas wijn. Gehuwd te Leer 1785 met Elisabetha de Bruin (Leer 1760 - Dokkum 1824). Woonde aan de Diepswal, in het pand ‘met de schone gevel’, het enige huis daar dat anno 2016 nog een hoge stoep heeft en niet veranderd is in een winkelpand. De volgende bezoeker van het concert die zich in liet schrijven en die avond een rode wijn dronk, was Taco Schonegevel. Zijn vader Herke, van huis uit remon-
  • 51. 51 strants, was met een doopsgezinde vrouw getrouwd en was bewindvoerder van de Haringrederij in Dokkum. Hij woonde aan de Diepswal vlakbij zijn haring- pakhuis. Toen de haringrederij verliesgevend bleek, is hij op de azijnbrouwerij overgestapt en zijn nakomelingen hebben dat voortgezet. Over zijn zoon Taco is veel bekend en ook al in de 19de eeuw geschreven. Dat komt vooral door zijn politieke activiteiten na de revolutie van 1795 en door de ‘Dokkumer Krans’ (een ‘debating club’) die hij met zijn vader Herke in de jaren daarvoor in Dokkum had opgezet. Thijs Feenstra (nr. 16) schijnt over hen gezegd te hebben: “De zeer geachte heren Herke en Taco Schonegevel waren beide bekwame en smaakvolle mannen van den vooruitgang en leden van de Remonstrantse gemeente.“ Beide mannen staan aan de wieg van de Verenigde Christelijke Gemeente, waarin doopsgezinden en remonstranten samen gingen. Dat Taco pas na 1795 politiek actief werd, heeft alles te maken met het feit dat hij uit een Remonstrants/ doopsgezinde familie kwam. Die mochten vóór 1795 geen openbare functies bekleden. Taco kreeg ook een politieke rol op het provinciale en zelfs landelijke Detail van de manuscriptkaart door J. Smedema van de stad Dokkum, 51x40 cm, 1788 (collectie Museum Dokkum in bruikleen van de gemeente Dongeradeel). Hierop is een Edik Brouwerij (azijnbrouwerij) aangegeven op een uitgestrekt terrein waarop grote kuipen staan, aan weerszijden van een nu gedempte aftakking van de Wortelhaven.
  • 52. 52
  • 53. 53 toneel. Zo was hij vanaf het begin van de revolutie lid van het bestuur van Dok- kum, maar ook daarna nog maire en tot zijn dood burgemeester van Dokkum. Landelijk gezien blijft hij bekend als lid van de Eerste Nationale Vergadering (1796- 797) voor het district Drachten; doordat toen alle representanten wer- den geportretteerd, is uit dat jaar een silhouetportret van hem bewaard. Men kan dus rustig stellen dat hij vanaf 1795 gedurende 25 jaar tot de belangrijkste politieke figuren in Dokkum behoorde. Maar, zoals gezegd, was hij daarvoor ook al actief, maar dan in de Dokkumer Krans. Thijs Feenstra (nr. 16) vertelt hierover24 later dat hij aan het huis van zijne vrienden Herke en Taco Schonegevel een achtingswaardig gezelschap leerde kennen, waarin de letteren en wetenschap- pen als uitspanning werden beoefend. Hoe jong en beschroomd ook nog, zag hij zich in dien even aangenamen als nuttigen vriendenkring opgenomen, en leerde daarin achtereenvolgens mannen als Stuart, Westerbaen, de Crane [nr. 8], Sie- genbeek en anderen kennen en waarderen. En die verkeering was voor hem zoo belangrijk, dat hij niet slechts met die geleerde en later zoo beroemde mannen bestendig eene trouwhartige vriendschap onderhield, maar tot aan zijnen dood bleef erkennen, alles, wat hij in de wereld geworden was, aan de opleiding in dat gezelschap dank te weten. En A. Telting25 vertelt hoe zijn schoonvader de rector Jan Willem de Crane over hen dacht toen hij voor het eerst in Dokkum kwam (1780): “Hij vond er een kring van liefhebbers van muziek, waar hij zich aansloot. Doch wat meer voor hem betekende, alras maakte hij kennis met een jong man van zijnen leeftijd, een mens, zoals hij aan Posthuma schreef, van een edel hart, een beminnaar van de schone wetenschappen, een lezer van Hoog- duitse en Franse literatuur. Deze jonge man, Taco Schonegevel, werd weldra zijn meer gemeenzame vriend. Ook de vader van dezen was een aller achting waar- dig man, die op de verdere vorming van De Crane’s karakter en op de ontwikke- ling zijner levenswijsheid, de grootste invloed heeft geoefend.” De Schonegevels zouden stil geworden zijn van zoveel loftuitingen, als ze die gehoord hadden. 8. Jan Willem de Crane (Hoorn 1758 - Franeker 1842, net geen 84 geworden). Nederlands Hervormd. Was 28 jaar tijdens het concert en had rode wijn op zijn conto staan. Gematigd patriot. Getrouwd met de Dokkumse Trijntje Silhouetportret in inkt, wit opge- hoogd, door onbekende tekenaar gemaakt in 1796, circa 8x6 cm, voorstellende Taco Schonegevel (collectie Rijksmuseum Amsterdam). Schonegevel is afgebeeld met lang, tot op de schouder hangend haar en een hoog gesloten, wit hemd met jabot. Hij was namens Friesland afgevaardigd in de Eerste Nationale Vergadering in Den Haag. Bij die gelegenheid werden de meeste deelnemers in een silhouetportret vereeuwigd.
  • 54. 54 Groenewoud; hun enige dochter stierf in het kraambed van haar eerste kind. Aanvankelijk zou hij als predikant in de voetsporen van zijn grootvader treden maar geldgebrek verhinderde die loopbaan. Daarom nam hij het aanbod aan van de grietman van Achtkarspelen, Daniël de Blocq van Haersma te Buitenpost, om huisonderwijzer te worden voor diens zonen (1776-1779). In 1780 kon hij rector wor- den aan het gymnasium in Dokkum. In die periode trouwde hij met de Dokkumse Trijntje Groenewoud. Het huwelijk vond plaats in Roordahuizum (1782) waar haar broer predikant was. Ze kregen een dochter Clasina Martina die in het huwelijk zou treden met mr. A. Telting te Franeker; ten tijde van het concert was ze drie jaar oud. Enkele maanden ervoor, eind 1786, was een tweeling geboren; de baby’s overleden korte tijd na elkaar. Na deze droevige gebeurtenissen zouden er geen kinderen meer komen in het huwelijk van Jan Willem en Trijntje. Toen het concert in maart 1787 plaats vond, stond Jan Willem op de drempel van een nieuwe carrièresprong. Het jaar daarop werd hij eerst rector op een ander gym- nasium en een paar maanden daarna hoogleraar. Vlak voor zijn vertrek schreven zowel vader en zoon Schonegevel als Thijs Feenstra een versje in zijn vriendenboek (alle drie op 14 juli 1788).26 Hierin roemden zij de nuttige, aangename en vriend- schappelijke omgang met hem. Op een lege bladzijde ernaast schrijft 18 jaar later de zoon en kleinzoon Pieter Kuiper Schonegevel zijn vriendenvers voor De Crane. In juli 1788 was hij eerst enige tijd rector van het gymnasium in Enkhuizen, voordat hij in november tot hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid aan de universiteit van Franeker werd. Na de opheffing van deze universiteit als gevolg van de revolutie van 1795 maakte De Crane noodgedwongen een nieuwe carrière-switch. Hij schoolde zich om tot jurist en werd in 1815 vrederechter. Jan Willem de Crane, die ook mede-oprichter was van het Fries Genootschap, werd alom geroemd, minder om zijn wetenschappelijke dan wel om zijn didac- tische kwaliteiten (vooral op latere leeftijd) en grote veelzijdigheid. Hij sprak diverse talen, was thuis in het Hebreeuws, de mathematica en de natuurkunde, om maar enige vakgebieden te noemen. Hij schijnt daarnaast een rustig en beminnelijk mens geweest te zijn. Maar bovendien was hij een kenner van muziek en speelde het clavier en viool. En daarmee is hij de eerste bezoeker op de concertlijst van wie iets meer dan een algemene interesse in muziek bekend is. Portret van de 70-jarige profes- sor Jan Willem de Crane, olieverf op doek geschilderd door Willem Bartel van der Kooi (1768-1836) in 1829, 99x84 cm (collectie Museum Martena, Franeker).
  • 55. 55
  • 56. 56
  • 57. 57
  • 58. 58 9. Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga (Franeker 1770 - Leeuwarden 1844, 74 jaar geworden). Nederlands Hervormd. Was ten tijde van het concert 17 jaar en gebruikte geen consumptie. De bezoeker aan het concert die genoteerd werd als “E.E.W.v. Scheltinga” kan niemand anders zijn dan Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga. O. Hellinga48 stelt dat de Wielinga’s in de 18de eeuw een van de vermogendste en invloedrijk- ste geslachten waren binnen het Friese politieke bedrijf; voorts dat zich rond de raadsheer dr. Epeus Wielinga (1702-1773) een familienetwerk spande, dat zich uitstrekte tot alle geledingen van de toenmalige hoofdstedelijke en geweste- lijke bestuurslagen. “De naamscombinatie ‘Epeus Wielinga’ bleef als dubbele voornaam nog lange tijd gangbaar in families die in vrouwelijke lijn afstamden van de Wielinga’s. Een voorbeeld daarvan is de jurist en politicus dr. Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga, een kleinzoon van Gesina Wielinga (die een kleindochter was van de stamvader, de Leeuwarder burgemeester Epeus Wie- linga).” Maar wat deed de juist 17 geworden Everhardus in Dokkum? Hij was niet als gast bij het concert, maar als lid. Dat duidt erop dat hij toen in Dokkum of omgeving woonde. Het enige wat bedacht kon worden, is dat hij toentertijd leerling was van het Dokkumer gymnasium. En dat het dus geen toeval was dat hij na of samen met rector Jan Willem de Crane binnenkwam. Het gebeurde in de 18de en 19de eeuw vaker dat zonen ‘uitbesteed’ werden naar een gymnasium in een andere plaats dan waar men woonde. En Dokkum had wat dat betreft een goede naam, zeker toen De Crane daar rector was. Die stond bekend om zijn veelzijdige geleerdheid en was bovendien enige jaren daarvoor huisonderwijzer geweest voor de zonen van de grietman van Achtkarspelen, Daniël de Blocq van Haersma te Buitenpost. Dus het lijkt erop dat Everhardus niet alleen leerling was van De Crane, maar ook zijn protegé en door hem in het Dokkumer muziekgezelschap was geïntroduceerd. Misschien zelfs dat hij tegen een financiële vergoeding in zijn huishouding was opgenomen; De Crane heeft volgens de verhalen eigenlijk altijd gebrek aan geld gehad.27 En vreemd zou dat niet zijn, getuige bijvoorbeeld een oproep van de rector van Amersfoort in 1789: … van de heer Rector, die, onder belofte van een gegrond onderwijs, en goede opvoeding, aan alle heren Ouders en Voogden zijnen diensten aanbiedt, om jonge heren in zijn huis te nemen. Vorige pagina’s: Huiselijk portret van de familie De Crane, olieverf op doek, 57x52 cm, door onbekende schilder circa 1800-10 (collectie Mu- seum Martena, Franeker). Afgebeeld zijn vader Jan Willem, zijn dochter Clasina Martina en zijn vrouw Trijntje Groenewoud. In tegenstel- ling tot het portret op de bladzijde daarvoor, toen de pruikenmode definitief voorbij was, draagt J.W. de Crane hier nog een gepoederde pruik. Op tafel staat onder andere een microscoop.
  • 59. 59 Naderhand bleek dat de veronderstelling dat hij een leerling van De Crane was, juist te zijn. Everhardus Epeus Wielinga van Scheltinga heeft na zijn Dokkumer schooltijd, voor zover bekend, geen enkele binding met Dokkum meer gehad. Hij werd een belangrijk man: was advocaat, notaris, had vele hoge bestuurlijke functies en zat namens Friesland in de Notabelenvergadering die in maart 1814 over de grondwet besliste. 10. Hector Livius (de Blocq) van Haersma (Buitenpost 1772-1794, werd 22 jaar oud). Nederlands Hervormd, uit Oranjegezinde familie. Was ten tijde van het concert 14 jaar oud; had als introducé die avond een heer; op zijn rekening staan twee kopjes koffie. Ongehuwd en kinderloos overleden. Weliswaar werd direct gedacht aan een Hector Livius van Haersma bij de 10de bezoeker die genoteerd werd als H.L.v. Haersma, maar aanvankelijk werd hierin Inkttekening door Jacobus Stelling- werf (1667-1727) in 1723 gemaakt van ‘De Latijnsche Schole eertyds ’t Admiralityts Hof te Dokkum’, 14x11 cm (verblijfplaats onbekend).
  • 60. 60 de grietman van Smallingerland (1737-1820) ‘herkend’. Die zou hier aanwezig kunnen zijn geweest met zijn introducé en beiden dronken dan gezellig een kopje koffie in de pauze van het concert. Daarbij bleef dan wel de vraag waarom hij bij het concert aanwezig was als lid van het Dokkumer muziekgezelschap; hij woonde namelijk in Oudega. De enige relatie van hem met Dokkum lijkt te zijn dat zijn moeder ten tijde van haar huwelijk in Dokkum woonde (maar zij was daar niet geboren). Toen daarop de samenstelling van de diverse klassen van rector De Crane werd gevonden met daarbij acht namen die op de concertlijst staan, onder wie H.L. van Haersma, werd het duidelijk dat er destijds nog een jongere Hector Livius van Haersma leefde en werd toch meer in die richting gedacht. Uiteraard waren de twee naamgenoten aan elkaar verwant, maar niet direct. Als de consumpties op naam van de jongste Hector Livius van Haersma twee glazen rode wijn waren geweest, dan zou dit onwaarschijnlijker lijken. Maar een kopje koffie past wel bij een jongeheer van 14 jaar oud, die misschien met zijn oudste broer Arent Aulus (toen 24 jaar, ongehuwd gebleven) het concert bezocht. Hector junior woonde op dat moment waarschijnlijk in Dokkum omdat hij daar het gymnasium bezocht. Ook hier is de volgorde van binnenkomst in de concertzaal misschien niet onbetekenend: de gymnasiasten komen binnen in twee groepjes van drie, kort daarna gevolgd door de broertjes Fockema (ook gymnasiasten). Over Hector junior is niet veel bekend. Duidelijk is natuurlijk dat hij uit de hoogst geplaatste families in Friesland kwam, de eerste stand zoals ze dat in Dokkum noemden. Zijn vader Daniël de Blocq van Haersma was grietman van Achtkarspelen. Hiervoor was al gemeld dat de kinderen, onder wie dus Hector junior, thuis les hadden gekregen van Jan Willem de Crane, toen hij nog geen rector was. Met andere woorden, hij was in dienst geweest van zijn vader in de periode dat Hector 4-7 jaar oud was. Men mag daardoor haast wel een speciale relatie veronderstellen tussen beiden, ze kenden elkaar in ieder geval op een heel andere wijze dan de andere gymnasiasten De Crane kenden. Vader Daniël en ‘oudoom’ Hector senior kregen het door hun Oranjegezinde houding na de ommekeer van 1795 zwaar te verduren. Hector senior werd bijvoorbeeld in 1795 door ‘het grauw’ gevangen genomen en ontkwam ternau-
  • 61. 61 wernood terechtstelling in het Blokhuis van Leeuwarden. Hector juniors vader werd ook gevangen gezet. Beide heren werden na 1800 wel weer in belangrijke functies hersteld. Een broer van Hector junior werd onder andere net als zijn vader grietman van Achtkarspelen. De kinderen van een oudere zuster Catharina van Haersma (1764-1828) werden vele jaren later in de adelstand verheven en mochten zich jonkvrouw/jonkheer noemen. Hector zelf overleed te jong om een degelijke carrière op te kunnen zetten. Hij schijnt afgestudeerd te zijn in de rechten en was één keer afgevaardigde op een landdag. Maar verder lijkt hij min of meer geruisloos van het toneel verdwenen te zijn. Er kon zelfs geen rouwannonce van hem gevonden worden. Groepsportret van de kinderen De Blocq van Haersma, geschilderd door F.L en J.L Hauck in 1773 (huidige verblijfplaats onbekend). Afgebeeld zijn Arent Aulus (1762-1803), Martha Cecilia (1763-1809), Catharina (1764-1827) en Sybrand (1766-1839).28 Foto RKD Den Haag.
  • 62. 62 11. Anne Regnerus de Wendt29 (Sneek 1772 - Den Haag 1851, 79 jaar oud geworden). Nederlands Hervormd. Was ten tijde van het concert 15 jaar, had een heer als introducé en beiden gebruik- ten een kop koffie. De volgende gast kwam al ter sprake bij nummer 1 van de lijst, omdat A.G. Schultz het overlijden van zijn oudoom in een brief ter sprake bracht. Het is de zojuist 15 jaar geworden burgemeesterszoon Anne Regnerus de Wendt, van wie de ouders in Sneek wonen. Hij is op dit moment een in Dokkum uitwonende gymnasiast en een gevorderde student: in juli studeerde hij in feite af. Maar, zoals in het schoolnieuws van de Boekenzaal over juli 1787 gemeld wordt, zal “Anne Regnerus de Wendt, die anders ook de loop der scholen met uitstekende lof reeds mede volbracht had, op deszelfs verzoek, nog een jaar in onze scholen aan de verdere beoefening der talen en fraaie letteren wijden.” Het jaar daarop verliet hij dan toch eindelijk wel het Dokkumer gymnasium. In het schoolnieuws van de Boekenzaal staat het als volgt beschreven: Den 30 juni 1788 is hier ’s ochtends het gewoon examen etc gehouden. Zijnde hetzelve om het aanstaande vertrek van de Rector J.W. de Crane, van hier naar Enkhuizen beroepen, enige tijd vervroegd. … In de middag hielden drie veelbe- lovende jongelingen, na een kort voorafspraak van de heer rector en gymnasiar- cha, in de kerk, voor een buitengewone menigte toehoorders, zo van de Eerste rang, als uit de kerkelijke en burgerlijke stand, die deze plechtigheid met hunne tegenwoordigheid vereerden, zeer bevallig, en met algemene goedkeuring, hun redevoeringen. Namelijk: Anne Regnardus de Wendt (jongste zoon van de Wel Ed. Gest. Heer Mr. E. de Wendt, Raad in de Vroedschap, en Regerend burgemees- ter der stad Sneek, Gecommitteerde Staat van Friesland, in het mindergetal enz. enz.) welke reeds in het vorige jaar de loop zijner studien op de lagere scholen voleindigd hebbende, op deszelfs verzoek, nog een jaar als buitengewoon disci- pel, op onze scholen aan de verdere beoefening der talen en fraaie letteren, had toegewijd, “de mira Historiarum juavitate et multiplici usu”. … Anne Regnerus ging naar de universiteit van Groningen, waar hij in 1792 promo- veerde in de rechten. Daarna werd hij eerst advocaat in Sneek. Ook reeds ter sprake kwam zijn toekomstige schoonmoeder (bij gast nummer 1), want in 1798 zou hij trouwen met Anna Margaretha Bergsma, dochter van Dodonea Jacoba
  • 63. 63 Doitsma en de grietman van Dantumadeel Petrus Adrianus Bergsma. Of, met an- dere woorden, hij zou vanaf 1798 een aangetrouwde oomzegger van A.G. Schultz worden. Omdat hij in 1811 lid werd van het hooggerechtshof, verhuisde hij met zijn vrouw naar Den Haag, waar beiden zijn blijven wonen en zijn overleden. 12. Jouke Keimpes Teitsma (Leeuwarden 1746 - 1817, 71 jaar oud geworden). Remonstrants en patriot. Was 40 jaar ten tijde van het concert en had een rode wijn op zijn rekening. Jouke Keimpes Teitsma was een patriot die direct na de omwenteling van begin 1795 benoemd werd als Volksrepresentant in de provincie Friesland. Hij woonde toen nog in Dokkum, maar zou later weer naar zijn geboortestad Leeuwarden verhuizen, alwaar hij uiteindelijk ook overleed. In de rouwadvertentie meldt zijn weduwe dat dit gebeurde na een onpasselijkheid van enige dagen. Zijn functie na 1795 was steeds die van Ontvanger. Veelvuldig komt in die jaren zijn naam voor in de krant, als Ontvanger-Generaal der Middelen te Water en te Lande te Leeuwarden namens het Ministerie van Financiën. Wat zijn beroep in Dokkum was, is niet helemaal duidelijk; vóór zijn Dokkumse periode wordt hij ‘koopman’ genoemd. Hij trouwde in 1777 te Dokkum met Maaike Hoogstraten, dochter van een koopman/gortmaker en nicht van Taco Schonegevel. Ten tijde van het concert hadden ze drie dochters, het jaar daarop zou de vierde en laatste volgen. Maaike was via haar moeder Grietje Schonegevel een volle nicht van de onder nummer 7 genoemde Taco Schonegevel en Jouke Keimpes bijgevolg een aangetrouwde neef. Hun naar deze Grietje vernoemde dochter kende een tra- gisch leven: op 40-jarige leeftijd huwde zij een kapitein van de nationale infante- rie, de baron Louis Ferdinand de Wosson (‘von Wussow’). Het jaar daarop kreeg ze een tweeling, waarvan het meisje na enige dagen en het jongetje na 9 maanden overleed. En nog voor haar 50ste is ook haar man gestorven. Teitsma kwam uit een aanzienlijk doopsgezind, waarschijnlijk academisch mi- lieu. Zo was de doopsgezinde predikant Hermanus Jaarsma (1716-1783) een volle neef van zijn moeder. En er is een verslag bewaard gebleven van een reisje dat hij in 1770 (24 jaar oud) maakte met enige vrienden.30 Dat waren twee advoca- ten aan het hof van Friesland en een vroedsman van de stad Leeuwarden. Uit het verslag dat de heren maakten van hun reis met twee sjezen, ieder met twee